Inleiding
Het boek neemt vanaf dit hoofdstuk een ander karakter aan. Er worden geen data meer genoemd en er vinden geen nachtgezichten meer plaats. Waarschijnlijk is Zacharia hier niet meer de jonge man van de vorige hoofdstukken, maar een oudere man. Hij heeft het opkomen van het Griekse rijk gezien. Dat noemt hij in dit hoofdstuk (vers 13). Een vermelding daarvan past niet in een van de vorige gedeelten. De profetieën die nu volgen, zijn anders dan die van de vorige hoofdstukken. Hij zegt niets meer over bepaalde omstandigheden of gebeurtenissen van zijn leven en ook niets over de tempelbouw.
Zacharia 1-8 hebben voornamelijk betrekking op de tijd waarin Zacharia leeft, hoewel niet uitsluitend. Het doel ervan is de herbouwers van de tempel te bemoedigen. Israël is nog onder Medisch-Perzische heerschappij. In die hoofdstukken is slechts incidenteel iets over toekomstige gebeurtenissen gezegd, hoewel er wel in toepassingen naar kan worden verwezen.
Zacharia 9-14 handelen bijna uitsluitend over de toekomst. Achttien keer komt in deze hoofdstukken de uitdrukking ‘op die dag’ voor, de stereotype aanduiding voor de eindtijd. Het thema is de komst van de Messias en het oordeel en de zegen die daarmee gepaard gaan.
Zacharia 9-10 gaan over de Griekse heerschappij en Zacharia 11 gaat over de Romeinse heerschappij. Deze drie hoofdstukken vormen een geheel, ingeleid door ‘last’. Zacharia 12-14 gaan over de laatste dagen van Israëls nationale geschiedenis.
1 - 6 Een last voor heidense steden
1 Een last, het woord van de HEERE in het land Chadrach.
Damascus zal zijn rustplaats zijn,
want de HEERE heeft oog [voor] mensen,
net als [voor] al de stammen van Israël,
2 en ook [voor] Hamath, dat eraan grenst,
[en voor] Tyrus en Sidon, al zijn zij nog zo wijs.
3 Tyrus heeft voor zichzelf een vesting[wal] gebouwd,
zilver opgehoopt als stof,
en bewerkt goud als slijk op straat.
4 Zie, de Heere zal het in bezit nemen,
Hij zal zijn vesting in de zee verslaan,
zelf zal het door vuur verteerd worden.
5 Askelon zal het zien en bevreesd zijn,
evenals Gaza, en het zal hevig beven,
[ook] Ekron, omdat zijn verwachting wordt beschaamd.
De koning zal uit Gaza verdwijnen
en Askelon zal onbewoond zijn.
6 De bastaard zal in Asdod wonen;
Ik zal de trots van de Filistijnen uitroeien.
“Een last” is “het woord van de HEERE” dat de profeet als een last is opgelegd (vers 1). Er ligt de gedachte aan een dreigende voorzegging van naderend oordeel in. In de verzen 1-6 gaat het over de steden van heidenvolken. God zal die oordelen. Hij slaat Zijn oog op hen, maar hier niet tot zegen. Deze steden zijn veroverd door Babel en worden op korte termijn opnieuw verwoest. Ze karakteriseren de beginselen van de wereld. Het zijn onderling rivaliserende steden die alle op hun eigen manier invloed willen uitoefenen op het wereldtoneel. De enige stad die in dit hoofdstuk gespaard blijft, is Jeruzalem.
“Het land Chadrach” wordt alleen hier in de Bijbel vermeld. Omdat vervolgens “Damascus” wordt genoemd, is het mogelijk dat Chadrach een andere naam voor Syrië is. De genoemde steden zullen door Alexander de Grote – op hem heeft het bezittelijk voornaamwoord “zijn” in vers 1 betrekking – worden veroverd en verwoest. Dat is gebeurd in 332 v.Chr. Het lijkt erop dat daarmee een eerste vervulling van deze profetie heeft plaatsgevonden.
Het is echter niet Alexander die de wereld regeert, maar God. God bestuurt de wereldgeschiedenis en ziet alle volken (Sp 15:3). Naar wat Hij ziet, handelt Hij. Hij oordeelt of spaart. Als het oordeel komt, zijn Zijn ogen als een vuurvlam (Op 1:14). Hij oordeelt de volken net zo goed als “al de stammen van Israël”.
“Hamath”, dat aan Syrië grenst, zal ook geoordeeld worden (vers 2). In Hamath is een groot aantal beambten uit Judéa door Nebuzaradan gedood, nadat zij als gevangenen uit Jeruzalem zijn weggevoerd (2Kn 25:18-21). Deze koelbloedige moord is niet vergeten.
“Tyrus en Sidon” worden eveneens geoordeeld. De hoog geroemde wijsheid van Tyrus (Ez 28:3) zal de stad niet redden. Ook haar tot een vestingwal opgehoopte rijkdom zal niet baten (vers 3). Ze heeft de vestingwal “voor zichzelf” gebouwd en niet voor God. Daarop vertrouwt ze en niet op God. Wat ze als haar kracht ziet, waarop ze vertrouwt, heeft haar tot een grotere val gebracht.
Met een “zie” wendt de profeet de blikken af van het hoogmoedige Tyrus om die te richten op wat de Heere, Adonai, gaat doen (vers 4). Tyrus zal de macht van God ervaren. “De Heere” zal de stad in bezit nemen. Dat zal Hij doen na zeven maanden belegering door Alexander de Grote, die slechts een middel in Zijn hand is. Alexander heeft de stad, “de vesting in de zee”, in de as gelegd.
Dit handelen van de Heere met Tyrus zal vrees en beving bij de steden van de Filistijnen bewerken (vers 5). Ze hebben het ongelooflijke gezien, de val van Tyrus, wat betekent dat er voor hen ook geen ontkomen aan het oordeel zal zijn (vgl. Js 23:5). “Zien en bevreesd zijn” is in het Hebreeuws een woordspeling, tere en tira. Er worden vier van de vijf bekende steden van de Filistijnen genoemd. De vijfde stad, Gath, wordt niet genoemd, waarschijnlijk omdat die stad alle betekenis heeft verloren.
De bevolking van het Filistijnse Asdod zal worden vervangen door een bastaardvolk (vers 6). Het is de politiek van Alexander om de overwonnen volken met elkaar te vermengen.
7 Bekering van de Filistijnen
7 Ik zal zijn bloed uit zijn mond verwijderen,
zijn afschuwelijke dingen van tussen zijn tanden.
Ook híj zal overblijven voor onze God.
Hij zal zijn als een leider in Juda,
en Ekron als een Jebusiet.
Hier voorzegt Zacharia de bekering van de Filistijnen. Eerst neemt God alles weg wat een verhindering is om hen tot een deel van Zijn volk te maken. Daarmee begint elk werk van God in de bekering. Met “zijn afschuwelijke dingen” worden afgodenoffers bedoeld. Die worden met bloed en al gegeten. Beide dingen zijn door God verboden (Hd 15:20,29; Ex 20:3; Gn 9:4).
Mensen uit voornoemde steden kunnen zich wel voegen bij Gods volk (2Sm 24:18-25; 1Kr 21:18). Dat is een overblijfsel uit de volken. Zo is er een overblijfsel van de Filistijnen dat overblijft voor God. Zij zullen als het ware in Juda en Israël opgaan en daarin zelfs vooraanstaande posities innemen. De Jebusieten zijn de oorspronkelijke bewoners van Jeruzalem. Als het land is veroverd, blijven zij onder de Israëlieten wonen (Jz 15:63).
8 God waakt over Zijn huis
8 Ik zal Mij als een wacht rond Mijn huis legeren,
vanwege [het leger] dat heen en weer trekt,
zodat geen onderdrukker meer tegen hen optrekt.
Nu heb Ik [het] immers met eigen ogen gezien!
Dit vers vormt een contrast met de voorgaande verzen, waarin het oordeel over de omliggende volken wordt aangekondigd. God legert Zich om Zijn huis en stad als een wacht, zoals eerder als een vurige muur (Zc 2:5). Alexander de Grote heeft tijdens zijn heen en weer trekken door het land de stad altijd met rust gelaten. Jeruzalem is nooit onder zijn heerschappij gekomen. Dat heeft de stad wel verdiend, maar Gods genade heeft de stad de onderwerping bespaard.
Het heeft ook een profetische betekenis. Later is de stad wel weer veroverd en wel door de Romeinen, in 70 na Chr. De tijden van de volken zijn daarmee niet afgelopen. Er zal nog een keer een belegering van Jeruzalem komen. Dan zal de Heer Jezus komen en de stad bevrijden. In de toekomst zal God de stad ook beschermen. De vervulling daarvan lezen we in de verzen 9-10.
God ziet het en neemt het waar (vgl. vers 1). Hij volgt de bewegingen van de vijand, niets ontsnapt aan Zijn alziende ogen. Dit betekent dat Zijn volk zich volkomen veilig mag weten. Dit besef mag ook ons rust geven.
Terwijl de heidenwereld onder het oordeel van verwoesting valt en het overblijfsel van de heidenen zich bekeert tot de levende God, zal God Zijn huis beschermen. Hij zal ervoor zorgen dat Zijn Koning verschijnt in Jeruzalem, Die Zijn koninkrijk van vrede over de gehele aarde zal vestigen.
9 Zie, uw Koning zal tot u komen
9 Verheug u zeer, dochter van Sion!
Juich, dochter van Jeruzalem!
Zie, uw Koning zal tot u komen,
rechtvaardig, en Hij is een Heiland,
arm, en rijdend op een ezel,
op een ezelsveulen, het jong van een ezelin.
Dit vers is al in vervulling gegaan, maar vers 10 nog niet. Deze twee verzen koppelen de eerste komst en de tweede komst van Christus aan elkaar. Dat gebeurt vaak in de profetie. Er is vreugde bij de komst van de Koning (vers 9) en de vestiging van Zijn rijk (vers 10), bij de grondslag van de vrede en het feit van de vrede. De profeet ziet als het ware twee bergtoppen, maar niet het dal dat ertussen ligt (Mi 5:1-3; Js 9:1-6; 11:1-10). Het dal is de periode waarin de verborgenheid van de gemeente wordt geopenbaard en dat is geen onderwerp van de profeten.
In de “dochter van Sion” zien we de genade. In de “dochter van Jeruzalem” zien we het gelovig overblijfsel. Er is “een overblijfsel naar [de] verkiezing van [de] genade” (Rm 11:5). De profeet richt hun oog op de komst van de “Koning” Die tot hen komt. Hij is een rechtvaardige Koning, Hij handelt naar recht. Tevens is Hij “een Heiland”. Als Hij naar recht met hen zou moeten handelen, zouden ze allemaal geoordeeld moeten worden. Daarom is het zo indrukwekkend dat Hij ook Heiland is. Hij heeft als de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen geleden (1Pt 3:18). Daardoor is er genade en op die basis een overblijfsel.
Dat Hij “rechtvaardig” is, wil niet alleen zeggen dat Hij Iemand is Die recht doet of rechtvaardige kenmerken heeft, waardoor Hij in alle opzichten aan de wil van Jahweh beantwoordt. Hij is bovendien Iemand Die bezield is van gerechtigheid. Hij wordt er helemaal door gekenmerkt en handhaaft in Zijn regering deze eerste deugd van een heerser (Ps 45:8; Js 11:1-4; Jr 3:5-6; 33:15-16).
Maar hoe komt Hij? “Arm, en rijdend op een ezel, op een ezelsveulen, het jong van een ezelin.” Het tekent de nederigheid en armoede van de Messias. De twee genoemde eigenschappen beschrijven wat kenmerkend is voor Zijn Persoon en hoe Hij Zijn heerschappij uitoefent. Hij is “arm” in economische zin. Maar het woord betekent ook “nederig”. Het beschrijft iemand die vertrouwd is met lijden en ellende en die in uiterlijk volkomen onbetekenende omstandigheden leeft. Het houdt het geheel in van de nederige, ellendige en lijdende toestand, zoals die uitvoerig wordt beschreven door de profeet Jesaja (Js 53:1-12).
Wat zo iemand heeft meegemaakt, maakt hem gevoelig voor de situatie van anderen. Daarin kan hij meeleven. Het is iemand die de kracht heeft aan zijn ellendige omstandigheden te ontsnappen, maar die kracht niet gebruikt. Dit is de Heer Jezus. Daarom kan Hij tegen ons zeggen: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (Mt 11:29).
En dan een Koning Die op een ezel komt! Een koning hoort op een paard te komen. Dat zal ook gebeuren bij Zijn tweede komst, als Hij in macht en majesteit verschijnt (Op 19:11-16). Maar bij Zijn eerste komst komt Hij op een ezelsveulen “waarop geen mens ooit heeft gezeten” (Lk 19:30). Zonder getemd te zijn draagt het dier Hem volkomen gewillig. De jeugdigheid van het dier wordt door de toevoeging “het jong van een ezelin” benadrukt.
Hij is een Koning in vernedering, Die komt om aan een kruis te sterven. Zo komt Hij naar Zijn volk. Zo gaat de profeet over van Alexander de Grote naar de ware grote Koning. Dat Hij zo zal komen, wordt alleen gezien door hen die door God zijn onderwezen. In Hem komt de heerlijkheid die uit de tempel naar de hemel is teruggekeerd (Ez 8:3; 9:3; 10:3-4,18-19; 11:22-23) weer te midden van Zijn volk.
Wat betreft de geestelijke betekenis van de ezels en hun dienst, kan het volgende worden overwogen.
1. In de ezel, een onrein dier, kunnen we een beeld van het volk Israël zien dat onrein is door zijn zonden.
2. In het ezelsveulen, het jong van een ezelin, kunnen we een beeld zien van het overblijfsel van Israël, dat eigenlijk gedood had moeten worden, maar door het Lam is gelost (Ex 13:13). Daardoor is het geschikt om de Heer naar Jeruzalem te dragen.
3. Dat het jong nog nooit iemand heeft gedragen, wil zeggen dat de Heer Jezus in alle dingen de eerste plaats moet innemen. Zo is Hij ook geboren uit een vrouw met wie nog geen man gemeenschap heeft gehad en Hij is begraven in een graf waarin nog nooit iemand begraven is.
10 De heerschappij van de Vredevorst
10 Ik zal de strijdwagens uit Efraïm wegnemen,
en de paarden uit Jeruzalem.
De strijdboog zal weggenomen worden.
Hij zal vrede verkondigen aan de heidenvolken.
Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee,
van de rivier [de Eufraat] tot aan de einden der aarde.
Hier zien we de Heer Jezus voor de tweede keer naar de aarde gekomen. Hij is gekomen met de wolken van de hemel, in macht en majesteit, om de vijanden van Zijn volk te verdelgen en zo Zijn volk te bevrijden en vrede te geven. Hij geeft niet alleen Zijn volk vrede, maar Hij brengt vrede over de hele aarde. Het vrederijk breekt aan.
Met “Efraïm” wordt het voormalige rijk van de tien stammen aangeduid. “Jeruzalem” wordt genoemd als de hoofdstad van het koninkrijk van Juda. Onder de Messias zullen de twee koninkrijken, die nu nog verdeeld zijn, weer worden verenigd (Js 11:13).
Door de verwoesting van hun militaire macht, “de strijdwagens”, zullen de oorlogen ophouden (Ps 46:10). Ook de paarden, dat zijn de oorlogspaarden, worden door God weggenomen (Mi 5:9), evenals de “strijdboog”. Alle oorlogsinstrumenten zullen verdwenen zijn.
Deze Koning zal ook “vrede verkondigen aan de heidenvolken”. Dat gebeurt niet door de vrede te bevelen door Zijn gezaghebbende woord, maar door de strijd onder de heidenen tot een einde te brengen (Mi 4:3). Hij zal woorden van vrede spreken waardoor geschillen ophouden en het welzijn van de volken wordt bevorderd (vgl. Es 10:3).
Die situatie van vrede beperkt zich dus niet tot Israël. Het koninkrijk van vrede dat Christus zal oprichten, zal zijn “van zee tot zee, van de rivier [de Eufraat] tot aan de einden der aarde” (Ps 72:8; Gn 15:18; Ex 23:31). De Eufraat is de meest oostelijke grens van het land Israël.
11 Het bloed van uw verbond
11 Wat u aangaat, vanwege het bloed van uw verbond
heb Ik uw gevangenen vrijgelaten uit de put
waar geen water in is.
De in de vorige verzen beschreven situatie is nog toekomst. Jeruzalem is nu nog niet bevrijd. Er is nog geen echte zelfstandigheid. Jeruzalem zal een put zijn waarin geen water is. Het doet denken aan de geschiedenis van de Godvrezende Jozef, wiens eerste gevangenis ook een put zonder water is (Gn 37:24; vgl. Jr 38:6; Js 29:4). In die gevangenis zal een ellendig en arm overblijfsel zijn (Zf 3:12; Js 29:1-8) dat door de HEERE zal worden verlost.
De grondslag voor deze bevrijding is “het bloed van uw verbond”, dat is het bloed van het nieuwe verbond, het bloed van Christus. De “gevangenen” zijn de gevangenen van Sion. In de tijd van Zacharia zijn dat zij die nog in Babel zijn. Maar te denken is toch vooral aan de eindtijd. Als we denken aan wat Babel geestelijk voorstelt als een put zonder water, is dat een beeld van een godsdienst van het vlees, waar de Geest, het levende water, ontbreekt.
In Exodus 24 is ook sprake van verbondsbloed, maar daarvan gaat dreiging uit (Ex 24:3-8). Als zij het verbond niet houden, zal God met hen doen als met de dieren en hen doden. Het is oordeelsbloed. God neemt het volk echter niet aan op grond van het bloed van het oude verbond, maar op grond van het bloed van het nieuwe verbond, dat is het bloed van Christus. De Heer Jezus heeft daarover gesproken bij de instelling van het avondmaal (Mt 26:27-28).
12 - 13 Dubbele vergoeding
12 Keer terug naar de burcht,
[u,] gevangenen die hoop hebt!
Ook heden verkondig Ik: Ik zal u dubbel vergoeden,
13 als Ik Mij Juda zal hebben gespannen,
[en] Ik Efraïm [op] de boog zal hebben gelegd,
en Ik uw zonen, Sion, zal hebben opgezet
tegen uw zonen, Griekenland,
en Ik u gemaakt zal hebben als het zwaard van een held.
Hier is sprake van een andere groep gevangenen. In vers 11 zijn de gevangenen het overblijfsel in Jeruzalem. Hier in vers 12 zijn de gevangenen de verstrooiden onder de volken. De put van vers 11 is in vers 12 veranderd in “de burcht”. De verschillende groepen gevangenen hebben wel dezelfde vaste grond om te hopen en dat is het bloed van het nieuwe verbond. De gevangenen die over de hele aarde in verstrooiing zijn, zullen terugkeren naar Jeruzalem.
De HEERE roept op om te komen en verkondigt “heden” als een motiverende belofte daarbij dat Hij hen “dubbel vergoeden” zal. De dubbele vergoeding is hier niet die van Jesaja 40, maar die van Jesaja 61, waar ze dubbele zegen ontvangen na al het doorstane lijden (Js 61:7; Js 40:2; vgl. Jb 42:10). De dubbele vergoeding die de HEERE Zijn volk zal geven, zal bestaan uit het feit dat Hij hen bevrijdt uit de ballingschap en slavernij en tot een zelfstandige natie maakt én dat Hij hen tot hoofd van de volken maakt.
Voor de strijd tegen de omliggende volken gebruikt God ook Juda en Efraïm, de twee en de tien stammen. Juda is als een strijdboog, Efraïm is als de pijl, en samen vormen ze één werktuig tegen de vijanden. “Griekenland” ofwel het Grieks-Macedonische wereldrijk is de vertegenwoordiging van de macht van de wereldrijken waarmee Israël later in aanraking zal komen.
14 - 15 De Heer Jezus verschijnt
14 De HEERE zal boven hen verschijnen:
als een bliksem zal Zijn pijl uitschieten.
De Heere HEERE zal op de bazuin blazen,
en Hij zal optrekken in zuiderstormen.
15 De HEERE van de legermachten zal hen beschermen;
zij zullen eten en de slingerstenen vertrappen,
zij zullen drinken en feestgedruis maken als [van] wijn,
zij zullen vol worden als het sprengbekken,
als de hoeken van het altaar.
Hier vinden we de komst van de HEERE, dat is de Heer Jezus, in heerlijkheid. Dat is in tegenstelling tot vers 9, waar het om Zijn eerste komst, in vernedering, gaat. Hij verschijnt bij Zijn wederkomst. Dan wordt het rijk gevestigd zoals in vers 10 staat. Zijn komst gaat gepaard met bliksem, bazuingeschal en stormen.
Jahweh verschijnt “boven hen”, dat wil zeggen, vanuit de hemel. Hij verschijnt als een oorlogsheld om voor hen te strijden. Zijn pijl schiet uit als de bliksem (Hk 3:11). Hij trekt uit aan het hoofd van Zijn volk. Door op de bazuin te blazen geeft Hij het signaal om te strijden. Hij valt de vijand aan met het verschrikkelijk verwoestende geweld van de “zuiderstormen”. Stormen die van het zuiden komen, zijn de hevigste stormen omdat ze uit de Arabische woestijn komen, die in het zuiden aan Kanaän grenst (Js 21:1).
De HEERE strijdt niet alleen voor Zijn volk. Hij is in de strijd ook een schild voor hen tegen de wapens van de vijand. Vandaar dat ze in staat zijn om hun vijanden te verdelgen en om als verscheurende leeuwen hun vlees te eten en hun bloed te drinken, dat wil zeggen hun het leven te ontnemen en zich aan de buit te goed te doen. Bij het beeld dat Zacharia hier gebruikt, heeft hij mogelijk gedacht aan iets wat Bileam over Gods volk heeft gezegd (Nm 23:24).
16 - 17 Verlossing en Zijn geluk en schoonheid
16 Op die dag zal de HEERE, hun God, hen verlossen,
als de kudde van Zijn volk,
want [als edel]stenen in een diadeem
zullen zij schitteren in Zijn land,
17 want hoe [groot] is Zijn geluk,
en hoe [groot] Zijn schoonheid!
Het koren zal [de mond van] de jongemannen,
en de nieuwe wijn [die van] de meisjes doen overlopen.
De HEERE verschijnt (vers 14), beschermt (vers 15) en verlost (vers 16). Deze verlossing zal niet weer ongedaan gemaakt worden. Het is een volkomen en blijvende verlossing. Het gaat om “de kudde van Zijn volk”. Dat bepaalt Zijn volk erbij dat Hij hun Herder is.
De dieren in die kudde zijn “[als edel]stenen in een diadeem”, als de kroonstenen op de kroon van een koning. De schapen van de Messias dienen als versiering op Zijn kroon. Als de Messias regeert, geven zij Zijn regering een extra schittering. Zij weerspiegelen Zijn heerlijkheid in Zijn land. Door hun overwinning op alle machten van de wereld is Israël tot de hoogste glorie gekomen. Deze glorie is alleen aan Hem te danken Die voor hen eerst heeft gestreden op het kruis. Daar heeft Hij voor hun zonden geboet. Dat is de basis voor Zijn strijd tegen hun vijanden van wie zij voor altijd verlost zijn. Dat is ook de basis voor de schittering die nu van hen afstraalt.
Groter dan het geluk van de schapen is het geluk van de Herder. Groter dan de schoonheid van het volk is de schoonheid van de Herder. Wat een vreugde zal Zijn hart vervullen als het hele plan van God met Zijn volk is vervuld. Dan zal Hij Zich over hen “verheugen met blijdschap” en “zwijgen in Zijn liefde” (Zf 3:17).
Jongelingen zullen niet meer in de strijd omkomen, maar rijkelijk genieten van de opbrengst van het land. Jonge vrouwen zullen geen angst meer hebben over het lot van hun man, maar volop vreugde kennen.