1 Vraag de HEERE
1 Vraag de HEERE om regen ten tijde van de late regen.
De HEERE maakt de onweerswolken,
en Hij zal hun regen geven
voor ieder gewas op het veld,
Nadat de belofte van zegen in het vooruitzicht is gesteld, wordt tegen het volk gezegd wat het kan doen. Wat ze kunnen doen, is bidden om die zegen, want alleen God kan die geven. Hij alleen kan regen geven (Jr 10:13; 14:22; Hs 6:1-3; Jl 2:23; Dt 11:13-15; 32:2).
Tegen het volk wordt gezegd dat het “om regen ten tijde van de late regen” moet vragen. Het is de vraag om een bijzondere zegen, al is het slechts voor een overblijfsel, aan het einde van de geschiedenis van Gods volk, vlak voor de komst van de Messias. Het is een vraag om zegen op de daarvoor bestemde tijd. De zegen zal komen, maar God wil dat Zijn volk erom vraagt. Door ervoor te bidden laten ze zien dat ze instemmen met Zijn genadige bedoelingen.
2 Afgodsbeelden spreken bedrog
2 want de afgodsbeelden spreken bedrog,
en de waarzeggers schouwen leugen;
ook spreken zij van valse dromen,
zij troosten [met] vluchtige woorden.
Daarom zijn zij weggetrokken als schapen;
zij worden verdrukt, want er is geen herder.
Gebed brengt zegen (vers 1), vertrouwen op afgoden (vers 2) brengt teleurstelling en verdriet. Wat de zegen in de weg staat, moet worden verwijderd. Het vertrouwen op afgodsbeelden, zoals de terafim, de huisgoden (Gn 31:19; Ri 17:5; 18:5), en ook de goden van andere volken, zoals de Baäl, hebben veroorzaakt dat God bijvoorbeeld in de dagen van Achab de regen aan het volk moest onthouden (1Kn 16:30-32; 17:1).
Het volk heeft tot die afgoden zijn toevlucht genomen. Ze zijn er beschaamd mee uitgekomen. In plaats van te geven hebben die genomen en hen stuurloos gemaakt. Dit is de toestand van het volk als de Heer Jezus tot hen komt. Het volk is als een kudde die geen herder heeft (Mt 9:36; Mk 6:34; Ez 34:5-6). In het volgende vers belooft de HEERE dat Hij Zijn kudde van de onderdrukking door valse herders zal bevrijden.
“Waarzeggers” worden geraadpleegd om de toekomst te voorspellen. Ze kunnen onder de valse profeten worden geschaard, die “bedrog”, “leugen” en “valse dromen” gebruiken (Jr 23:30-32; 27:9-10). De toevlucht nemen tot waarzeggers voor informatie en begeleiding wordt specifiek verboden (Dt 18:9-14). God heeft Zijn profeten gegeven om door hen Zijn wil en de toekomst bekend te maken. Hij zal ook uiteindelijk de ware Profeet, de Messias geven (Dt 18:15-22; Jh 4:25; 6:14; Hd 3:22-23). Zacharia gebruikt opnieuw woorden van Jeremia en Ezechiël (Jr 27:9; 29:8; Ez 21:29; 22:28).
Het ‘troosten met vluchtige woorden’ is zoiets als ‘damp als troost geven’. Het wil zeggen dat van hun troostende beloften met zekerheid totaal niets terechtkomt (Jb 21:34). Het is gebakken lucht, hun woorden verdampen, ze lossen op in het luchtledige en er blijft niets van over.
3 Gods toorn tegen de valse herders
3 Tegen de herders is Mijn toorn ontbrand,
en de bokken straf Ik.
Ja, de HEERE van de legermachten zal omzien naar Zijn kudde,
het huis van Juda.
Hij zal hen maken
als Zijn prachtige paard in de strijd.
“De herders”, de godsdienstige leiders van Gods volk, zijn misleiders. “De bokken” zijn de burgerlijke leiders en ook het volk dat de valse herders volgt. Al deze leiders zijn huurlingen die geen enkele echte liefde voor de schapen hebben, maar er alleen zelf beter van willen worden (Jh 10:12; Ez 34:1-10). God bezoekt hen met Zijn oordeel.
God, “de HEERE van de legermachten”, neemt het op voor Zijn weerloze, uitgebuite volk. Hij verandert het volk dat Hem toebehoort, de schapen, in paarden (vgl. Hl 1:9). Zo maakt Hij hen tot een instrument in Zijn hand om het oordeel over de omliggende volken uit te voeren (vgl. Zc 9:13). Het toont ook aan dat de macht van Juda niet in henzelf ligt, maar dat zij machtig zijn door God. Hij Die Zelf onbevreesd is, maakt hen onbevreesd. Hij Die Zelf alle macht heeft, geeft hun van Zijn macht om te strijden.
De zorg van God voor Juda zal niet beperkt blijven tot de bevrijding van de onderdrukking van de slechte herders. Hij zal Juda ook veranderen in zegevierende mensen. Dit is de betekenis van het beeld van “Zijn prachtige paard in de strijd”. Het is het beeld van een prachtige en rijkversierde strijdros, zoals een koning gewend is om op te rijden. Dit beeld is net zo tekenend als de omschrijving van Juda en Efraïm als een pijl en boog (Zc 9:13).
4 Christus: de Hoeksteen, de Tentpin, de Strijdboog
4 Daaruit zal de hoeksteen, daaruit zal de [tent]pin,
daaruit zal de strijdboog,
daaruit zullen alle onderdrukkers tezamen voortkomen.
“Daaruit”, dat is uit de kudde Juda van het vorige vers, komen “de hoeksteen”, “de [tent]pin” en “de strijdboog” tevoorschijn. Dit zijn drie namen voor de Heer Jezus. De hoeksteen is de regeerder of leider, dat is de Messias, op Wie het regeringsgebouw figuurlijk rust (Js 28:16; Ef 2:20). De tentpin is de pin waaraan waardevolle voorwerpen worden gehangen. Aan de Messias hangt al de heerlijkheid en hoop van Zijn volk (Js 22:23-24). De strijdboog toont de Messias als een Man van oorlog (Ex 15:3; Ps 45:4-5). Eerder is het volk de (strijd)boog genoemd (Zc 9:13). Hij is de laatste en grootste van alle machthebbers die uit Juda zijn voortgekomen.
De Messias komt hier niet uit de hemel, maar uit Juda, uit het volk zelf tot wie Hij met zegen gekomen is (vers 3). In Zijn Persoon komt een geweldige kracht tevoorschijn die de vijand zal verpletteren. Uit Hem komen “alle onderdrukkers tezamen” voort. Zij die eerder onderdrukt werden, zijn nu de onderdrukkers van hen die hen vroeger onderdrukten (2Th 1:6-7). Ook hier zien wij dat zij de macht om de vijand te onderdrukken niet uit zichzelf, maar uit de Heer Jezus, hun Messias, hebben.
5 - 7 Helden door de HEERE
5 Zij zullen als helden zijn
die in de strijd [de vijanden] in het slijk van de straat vertrappen.
Ja, zij zullen strijden, want de HEERE zal met hen zijn.
Zij zullen de ruiters beschaamd maken.
6 Ik zal het huis van Juda versterken,
en het huis van Jozef zal Ik verlossen.
Ik zal hen terugbrengen, want Ik heb Mij over hen ontfermd.
Zij zullen zijn alsof Ik hen niet verstoten had.
Ik ben immers de HEERE, hun God:
Ik zal hen verhoren!
7 Zij zullen zijn als een held van Efraïm,
hun hart zal zich verblijden als [door] de wijn;
en hun kinderen zullen het zien en zich verblijden,
hun hart zal zich verheugen in de HEERE.
Zij, de kudde van Juda, die ons eerst zijn voorgesteld als schapen, daarna als paarden, zien we nu “als helden” (vers 5). Ze zullen met groot machtsvertoon de vijanden vernederen door hen “in het slijk van de straat” te “vertrappen”. Het laat zien dat de vijanden niet anders zijn dan het slijk van de straat. Dat Gods volk in staat is op een dergelijke manier te strijden en te overwinnen, komt omdat de HEERE “met hen” is (Jz 1:5; Jr 1:8). Daardoor zullen zij de vijandelijke ruiters beschaamd maken, die menen dat zij de macht aan hun kant hebben.
Het is duidelijk dat het om de tweede komst van de Heer Jezus gaat (vers 6). “Juda” en “Jozef” zijn de beide huizen van Israël ofwel de twee en de tien stammen. Die zullen pas onder de Messias weer één huis zijn. Dit zal het gevolg zijn van hun roepen tot Hem. Hij zal hen verhoren en hen herstellen alsof Hij hen niet heeft verworpen. Hij zal door het verleden een streep zetten en het uitwissen.
Efraïm, dat is het huis van Jozef (vers 6), zal evenals Juda een held worden en zich verheugen als met wijn (vers 7). Hij zal vrolijk strijden als een held die door de wijn – een beeld van vreugde – versterkt is. De vreugde van de HEERE is zijn kracht (Ne 8:11). De kinderen zien deze vreugde in de strijd en worden ook blij. Zij delen in de vreugde, zonder dat ze zelf hebben hoeven te strijden. De bron en sfeer van de vreugde van allen is de HEERE Zelf (vgl. Fp 4:4).
8 - 12 Ik zal …
8 Ik zal hen naar Mij toe fluiten
en hen bijeenbrengen, omdat Ik hen verlost heb,
zodat zij talrijk worden, zo talrijk als zij waren.
9 Ik zal hen onder de volken uitzaaien
en zij zullen in verre streken aan Mij denken,
zij zullen leven met hun kinderen, en terugkeren.
10 Ik zal hen terugbrengen uit het land Egypte,
en Ik zal hen uit Assyrië bijeenbrengen.
Ik zal hen in het land van Gilead en van de Libanon brengen,
maar dat zal voor hen niet toereikend zijn.
11 Hij zal door de zee van benauwdheid gaan,
en Hij zal de golven van de zee slaan,
alle diepten van de Nijl zullen opdrogen.
Dan zal de trots van Assyrië neergehaald worden,
en de scepter van Egypte zal weggaan.
12 Ik zal hen versterken in de HEERE,
en in Zijn Naam zullen zij wandelen,
spreekt de HEERE.
Om alle twijfel over de inlossing van deze belofte weg te nemen wordt in dit gedeelte de bevrijding van Efraïm nog gedetailleerder beschreven. Zes keer lezen we in deze verzen de uitdrukking “Ik zal”. God zegt dat Hij het doen zal, dus zal het gebeuren. Wie zal dat kunnen verijdelen?
De HEERE zal het volk tot Zich fluiten. Het volk in verstrooiing zal de fluit van de herder herkennen. God verlost om Zijn volk bijeen te brengen. Ook zal Hij hen zo talrijk maken als ze zijn geweest. Alle verlies zal Hij goedmaken.
Hij heeft hen vanwege hun zonden onder de volken moeten “uitzaaien”, dat wil zeggen hen moeten verstrooien. Het is opmerkelijk dat God dat hier in Zacharia zegt na een eerdere verstrooiing, dat is na de ballingschap in Babel. Het lijkt hier te gaan om een nieuwe verstrooiing. Mogelijk kunnen we denken aan wat er is gebeurd in het jaar 70 na Chr., de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen. In die verre streken, ver verwijderd van het beloofde land, zullen zij en hun kinderen tot inkeer komen. Dat zal gebeuren in de toekomst. Ze zullen weer aan Hem gaan denken (Dt 30:1-2; Jr 31:27). En dan zal Hij hen laten terugkeren.
Alle volken van vers 9 worden vertegenwoordigd door Egypte, de zuiderbuur, en Assyrië, de noorderbuur. Uit al die volken vandaan zal de HEERE hen in Zijn land brengen. Gilead en Libanon vertegenwoordigen het hele land Israël aan beide zijden van de Jordaan (Jr 50:19; Mi 7:14-15). Velen zullen in Israël geboren worden, zodat het land te klein zal worden (Ez 1:7; Jr 30:19-20; Ez 36:11; Js 49:20; 54:3). Dan zal het land de grenzen krijgen die God aan Abraham heeft beloofd en die het nog nooit heeft gehad (Gn 15:18).
In vers 11 hebben we een verwijzing naar de doortocht door de Rode Zee, de vroegere verlossing, als symbool voor de toekomstige verlossing. Met “de zee van benauwdheid” wordt de volkenzee bedoeld. In die zee is Gods volk in angst geweest. Maar de HEERE zal Zelf door die zee gaan en elke verhindering op weg naar de bevrijding en het land doen opdrogen. Hij zal de golven neerslaan die hen dreigen te overspoelen en de wateren van de angst zal Hij wegnemen.
Het volk zal versterkt worden in de HEERE (vers 12) voor hun geestelijke noden. Hun hele leven (wandel) zal doortrokken zijn van de gedachte aan de heerlijkheid en eer van de HEERE (Mi 4:5). Hier is de climax. Wandelen “in Zijn Naam” kan betekenen dat zij Zijn vertegenwoordigers of ambassadeurs zijn. Het kan ook betekenen dat ze zullen leven in overeenstemming met wat Hij van Zichzelf heeft laten zien. Ze zullen overal en voortdurend onder Zijn bescherming en naar Zijn wil leven.