Inleiding
Dit hoofdstuk spreekt over de glorie die God over Zijn stad zal brengen.
1 Een Man met een meetsnoer
1 [Opnieuw] sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met een meetsnoer in Zijn hand.
Zacharia slaat weer zijn ogen op (Zc 1:18). De eerste keer heeft hij oordeel gezien. Nu ziet hij “een Man met een meetsnoer”. Het is dezelfde Man als in het vorige hoofdstuk (Zc 1:8), maar in een andere hoedanigheid. Hij is hier Degene Die als Enige Jeruzalem kan meten en Die als Enige herstel kan bewerken. Hiermee worden de Joden bemoedigd door te gaan met de herbouw van de tempel.
We hebben hier de toelichting en bevestiging van de belofte die in het vorige hoofdstuk is gedaan (Zc 1:16). Een meetsnoer wordt gebruikt bij de bouw. Het meetsnoer gebruiken staat symbool voor het opeisen door God van de stad als Zijn eigendom (vgl. Ps 78:55; Ez 40:3; 41; 42; Op 11:1-2). Dit is nog niet in vervulling gegaan. Weer neemt Zacharia de vragende houding aan. De Man is de Heer Jezus Die alleen in staat is de omvang van Gods raadsbesluiten met het oog op de toekomstige zegeningen van het aardse Jeruzalem te omvatten.
2 De maten van Jeruzalem
2 Toen zei ik: Waar gaat U heen? Hij zei tegen mij: [Ik ga] Jeruzalem opmeten om te zien hoe groot zijn breedte en hoe groot zijn lengte zal zijn.
Zacharia wil weten waar de Man heen gaat. Hij krijgt antwoord. De Man gaat de stad Jeruzalem opmeten, want Hij wil zien hoe groot de breedte en lengte ervan zal zijn. De stad wordt gemeten met het oog op een volledig herstel. Dit herstel heeft niet plaatsgevonden in de dagen van Zacharia en is ook nu nog toekomst. Er zal plaats voor velen zijn (Js 54:2; 60:4; vgl. Lk 14:22; Jh 14:2).
In de toepassing op de gemeente als de stad waar God woont, zien we dat de gemeente ook een stad in verval is. Toch moet er met Gods maatstaf worden gemeten. Die maatstaf is de oorsprong van de gemeente, hoe ze is, wanneer ze ontstaat, zoals in Handelingen wordt beschreven, en hoe ze zal zijn in de toekomst als ze in volmaaktheid bij Christus is. Hoe ze in de toekomst is, lezen we in Openbaring 21. Van het aardse Jeruzalem worden alleen de breedte en de lengte gemeten; van het hemelse Jeruzalem wordt ook nog de hoogte gemeten (Op 21:15-16).
3 - 4 Een boodschap voor Zacharia
3 En zie, de Engel Die met mij sprak, trad naar voren en een andere engel trad Hem tegemoet.
4 En Hij zei tegen hem: Loop snel, spreek tot die jongeman en zeg:
Jeruzalem zal niet ommuurd blijven,
vanwege de veelheid aan mensen en dieren in haar midden.
Zacharia heeft in het vorige vers een vraag gesteld en daarop antwoord gekregen. Hij weet wat de Man gaat doen. Dan komt ineens de Engel van de HEERE naar voren. Het woord “zie” wijst erop dat het een plotselinge gebeurtenis is. Op dat initiatief treedt een andere engel Hem tegemoet. Die engel krijgt van de Engel van de HEERE, dat is de Heer Jezus, een opdracht. Hij moet snel naar Zacharia toe lopen en hem iets meedelen.
Zacharia wordt hier “die jongeman” genoemd. De HEERE kent de leeftijd van Zijn dienaar. Het kan zijn dat Zacharia de last van het profetenambt zwaar voelt drukken (vgl. 1Tm 4:12). Hij krijgt in elk geval een snelle bemoediging van de HEERE, Die daartoe een engel de opdracht geeft. De bemoediging is dat er een tijd komt dat Jeruzalem een stad zonder muren zal zijn. Wonen zonder muren spreekt van vrede en veiligheid, geen angst voor vijanden. De HEERE Zelf zal de stad beschermen (Ez 38:10-11). Dit alles zal vervuld worden bij de wederkomst van de Heer Jezus (Ez 43:1-12; Hs 1:10).
Wat hier wordt beschreven, heeft Jeruzalem nog niet gekend. In de dagen van Zacharia is slechts een handjevol uit Babel naar Juda teruggekeerd. De heerlijkheid van de HEERE is nog niet teruggekeerd en woont nog niet in de stad. Ook is het nog niet mogelijk zonder beschermende muur te zijn.
Dit tafereel heeft ons ook iets te zeggen. God zal Zijn plan voor de gemeente in de toekomst ten volle verwerkelijken. Het is voor ons belangrijk alleen op de Heer te vertrouwen en niet ons heil te zoeken bij organisaties of de wereld. Hoe het in de toekomst zal zijn, is een bemoediging om nu met de bouw van de gemeente bezig te zijn op een manier dat we met de juiste materialen bouwen (1Ko 3:10-13).
5 Wat de HEERE voor Jeruzalem is
5 En Ík zal voor haar zijn, spreekt de HEERE,
een muur van vuur rondom,
en Ik zal in haar midden tot heerlijkheid zijn.
Er is Goddelijke bescherming en Goddelijke tegenwoordigheid in de stad van God. De nadruk ligt op “Ík”. De veiligheid van de stad ligt in de bescherming door God Zelf. Hij is die muur om de stad heen Die alle vijanden verteert die de stad schade willen berokkenen. Hij is ook de muur om de stad heen met het oog op wat er in de stad gebeurt. Ook in de stad doet het vuur van Zijn oordeel zijn werk als er zonde in de stad gebeurt. Hij woont in het midden van de stad, waardoor Zijn heerlijkheid erop rust. Daarom kan er geen zonde getolereerd worden. Hij en de zonde verdragen elkaar niet.
Net als Jeruzalem toen heeft de gemeente vandaag ook een muur nodig als scheiding tussen haar en de wereld. Er vindt een vermenging plaats met ongelovigen als dit niet gebeurt. In de hemel is die muur niet meer nodig. Maar God verlangt ernaar nu een plaats te hebben waar Hij te midden van Zijn volk kan wonen. Zijn heerlijkheid is daar het middelpunt. De muur is nodig om de gemeente vrij te houden van zonde.
De vurige muur herinnert aan de vuurkolom die een scheiding aanbracht tussen de Israëlieten en de Egyptenaren (Ex 14:24; vgl. Js 4:5; Zc 9:8; 2Kn 6:17; Js 26:1). Deze vurige muur is een bescherming naar binnen en een verdelging van de vijand naar buiten.
6 - 7 Oproep om te vluchten
6 O, o, vlucht dan uit het land van het noorden!
spreekt de HEERE,
want Ik heb u verspreid
over de vier wind[streken] van de hemel,
spreekt de HEERE.
7 O, Sion! [Zie] te ontkomen,
u die woont [bij] de dochter van Babel!
De oproep om uit Babel weg te vluchten (vers 6) sluit aan op het derde nachtgezicht wat de inhoud daarvan betreft, want het gaat om het wonen van God te midden van Zijn volk. Na het derde nachtgezicht is er nu weer directe profetie. Het is een oproep van de profeet zelf aan al de Joden die zich nog in “het land van het noorden”, dat is Babel, bevinden (Jr 6:22; 16:15). De hoofdgroep bevindt zich in Babel, maar het volk is naar alle zijden verstrooid.
Er is slechts een gering aantal Joden uit Babel teruggekeerd onder Ezra en later nog enkelen met Nehemia. Wie in Babel is gebleven, loopt kans te worden omgebracht, want de vijanden die komen, zullen geen onderscheid maken tussen de inwoners van Babel en de gevangenen van Babel (Js 48:20; 52:11; Jr 50:8-9; 51:6,45). Zacharia heeft de geestelijke kracht om hen op te roepen te breken met hun verblijf in dat vreemde land. Ze wonen er nog steeds vanwege de aantrekkelijkheid die dat land voor hen heeft gekregen. Ze zijn zich er thuis gaan voelen.
De profetie komt tot mensen die hun leven volkomen ingericht hebben op een lang verblijf in Babel. Ongeloof, gemakzucht, de onzekere toekomst van Israël, de woestheid van land, stad en tempel, dat alles houdt hen in Babel. De ernst van de toestand maakt dat God hun een tweede kans geeft om alsnog te vluchten voor het zekere oordeel dat Babel zal treffen en naar Jeruzalem te gaan. Elk lid van Gods volk hoort in Jeruzalem.
De oproep geldt in geestelijk opzicht ook voor ons vandaag. Net als toen de meerderheid van Juda in Babel bleef, zo is het merendeel van Gods volk vandaag in slavernij van een kerkelijk, klerikaal, systeem. Het Babel van toen heeft ook zijn betekenis in de kerkgeschiedenis. In Openbaring zien we de ware kerk (Op 21:9-11) tegenover de valse kerk (Op 17:1-6). De valse kerk is de rooms-katholieke kerk, die haar leden met haar valse leringen in slavernij houdt. De oproep klinkt om die slavernij te ontvluchten (Op 18:4; vgl. 2Ko 6:17). Wie dat doet, krijgt de mogelijkheid om op zoek te gaan naar een plaats waar Gods Geest en Gods Woord de ruimte hebben om inhoud te geven aan het gemeente-zijn.
Velen kennen de waarheid van het ene lichaam van Christus, maar slechts weinigen willen gebruikmaken van de genade om die waarheid ook in praktijk te brengen. Daarmee lijken ze op de Joden die in Babel blijven, die wel het wonen in Jeruzalem waarderen, maar toch liever de gemakken van Babel behouden.
De oproep komt tot “Sion” (vers 7), dat zo door God wordt aangesproken om het contrast duidelijk te maken tussen enerzijds wat ze voor God betekenen en waar ze daarom thuishoren, in Israël, en anderzijds waar ze daadwerkelijk wonen, in Babel. Het is niet zo, dat zij tot Sion behoren, maar ze zijn Sion. Daarom is het contrast zo groot met hun wonen in Babel en komt de oproep om te vluchten en zich te redden. Zoals gezegd, wordt de oproep gedaan met het oog op het oordeel dat over Babel komt (Jr 51:6).
8 Gods oogappel
8 Want zo zegt de HEERE van de legermachten:
Nadat [Hij] heerlijkheid [heeft beloofd],
heeft Hij Mij gezonden tot die heidenvolken die u beroven,
want wie u aanraakt,
raakt Zijn oogappel aan.
De woorden “nadat heerlijkheid, heeft Hij Mij gezonden” [de woorden tussen haken staan niet in de oorspronkelijke tekst] zien op het teken van de Zoon des mensen Die in Zijn heerlijkheid verschijnt. Als Hij in Zijn heerlijkheid verschijnt, zal Hij Zijn vijanden en die van Zijn volk ombrengen (Mt 24:30-31; 25:31-32; vgl. Ps 73:24). Zijn wederkomst vindt plaats omdat Hij gezonden wordt. Hij wordt als Mens door God vanuit de heerlijkheid gezonden en neemt die heerlijkheid mee. In het vervolg van dit gedeelte wordt die heerlijkheid gezien, zowel in het oordeel over de vijanden als in de bevrijding van Zijn volk.
God noemt Zijn volk “Zijn oogappel” (vgl. Dt 32:10; Ps 17:8; Sp 7:2). De appel van het oog is een bijzonder gevoelige plek. Wie aan Israël komt, tast de gevoeligste plek van de HEERE aan. Hetzelfde geldt voor de gemeente, die op de innigste wijze met de Heer Jezus verbonden is. Als Paulus de gemeente vervolgt, zegt de Heer Jezus dat hij Hem vervolgt (Hd 9:4).
9 De rollen worden omgedraaid
9 Want, zie, Ik beweeg Mijn hand over hen
en zij zullen hun dienaren tot buit worden.
Dan zult u weten dat de HEERE van de legermachten Mij gezonden heeft.
Als de HEERE Zijn hand beweegt, is dat een beweging vol dreiging (Js 19:16). Een simpele beweging van Gods hand bewerkt dat al Zijn vijanden voor Hem neervallen. Zijn vijanden worden tot buit van de dienaren van Zijn volk. Die situatie geeft het gelovig overblijfsel de zekerheid dat hun Messias aanwezig is, als gezonden door “de HEERE van de legermachten”.
God zal ervoor zorgen dat de rollen worden omgedraaid. Zij die Zijn volk hebben onderworpen, zullen aan Zijn volk onderworpen zijn (Js 14:2; vgl. Es 7:10; 2Th 1:6-7). Dat is het bewijs dat hun Messias door de HEERE gezonden zal zijn. Als gebeurt wat is voorzegd, zullen ze door ervaring weten dat God Zijn Messias heeft gezonden (Js 48:16; 61:1).
De profeet beweegt gemakkelijk heen en weer tussen de actuele situatie en de toekomst, tussen de direct aanstaande vervulling en de toekomstige uiteindelijke vervulling bij de regering van de Messias. Alle voorgaande gebeurtenissen lopen op die heerlijke tijd uit.
10 - 11 De HEERE woont in hun midden
10 Juich en verblijd u, dochter van Sion,
want, zie, Ik kom,
en zal in uw midden wonen, spreekt de HEERE.
11 Veel heidenvolken zullen op die dag bij de HEERE gevoegd worden
en zij zullen Mij tot een volk zijn,
en Ik zal in uw midden wonen.
Dan zult u weten dat de HEERE van de legermachten Mij tot u gezonden heeft.
Deze oproep tot de dochter van Sion om te juichen en zich te verblijden (vers 10) zal klinken als de Heer Jezus op aarde is teruggekeerd. Die vreugde-uitingen zullen worden gehoord als de wolk van de heerlijkheid, waarin de HEERE woont, weer in de tempel zal wonen. Altijd weer is de aanwezigheid van de Messias te midden van Zijn volk in de profeten de reden tot juichen. Dat ziet niet op Zijn eerste komst naar de aarde, maar op Zijn tweede.
De bron van alle zegen ligt in het wonen van God te midden van Zijn volk. Dat is vanaf het begin het teken geweest dat zij Zijn verloste volk zijn (Ex 15:8). De zegen van de nieuwe aarde zal zijn dat God in Zijn tabernakel, dat is de gemeente, bij de mensen zal wonen (Op 21:3). De plaatselijke gemeente mag die zegen nu al kennen (Mt 18:20).
In vers 11 wordt voor de derde keer, na de verzen 5,10, gesproken over het wonen van de HEERE te midden van Zijn volk. Hier spreekt een Mens Die zegt dat de HEERE Hem heeft gezonden. Die Mens is de HEERE Zelf. Hij woont als de HEERE, Jahweh, te midden van Zijn volk en zegt ook dat Jahweh Hem heeft gezonden. Zijn aanwezigheid in Zijn volk zal veel heidenvolken aantrekken omdat zij ook de zegen van Zijn aanwezigheid willen genieten.
De Heer Jezus is de van de Vader Gezondene. Zijn aanwezigheid in het midden van de gemeente is het bewijs van Zijn zending.
12 Het deel en de verkiezing van de HEERE
12 De HEERE zal Juda in eigendom nemen
[als] Zijn deel in het heilige land.
Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.
Het komen van de volken (vers 11) zal niet tekortdoen aan de plaats die Juda en Jeruzalem dan voor de HEERE zullen hebben. Juda is Zijn eigendom. Juda is de koningsstam, waaruit Christus als Koning is voortgekomen. Juda betekent ‘lofprijzing’.
De uitdrukking “het heilige land” komt alleen hier in de Schrift voor als een aanduiding voor het land. We lezen ook over de “heilige berg” (Ps 2:6; Zc 8:3), de “heilige stad” (Js 48:2; 52:1) en een “heilig volk” (Ex 19:6; 1Pt 2:9). Er kan sprake zijn van “het heilige land” omdat dan de ongerechtigheid uit het land is weggedaan, waardoor het gereinigd is van al zijn bevlekking. Het land zal apart gezet zijn – dat is de betekenis van het woord ‘heilig’ – voor Hem.
13 Wees stil
13 Wees stil voor het aangezicht van de HEERE, alle vlees,
want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.
Eerbiedige stilte past ons als de HEERE op het punt staat te oordelen en Zijn plaats in te nemen te midden van Zijn volk (Hk 2:20; Zf 1:7). Zacharia wijst hiermee op de tweede komst van de Heer Jezus.
De boodschap voor ons is dat we aan de slag moeten gaan, terwijl we beseffen dat het pas volmaakt wordt als de Heer komt om Zijn gemeente op te halen. Wij moeten eraan werken dat de gemeente opgebouwd wordt, dat we vragen hoe de gemeente moet samenkomen, waar de plaats van aanbidding is waar ze mag samenkomen, hoe ze zich moet reinigen van ‘Babylonische’ en wereldse invloeden. God roept ons op ons in te zetten voor Zijn huis te midden van de puinhopen van de christenheid.