Inleiding
In Zacharia 4 wordt het volk getoond naar het ideaal van God. Zacharia 5 laat het volk zien zoals het werkelijk is. Daarom handelt het over het oordeel, evenals het laatste nachtgezicht in Zacharia 6 (Zc 6:1-8). Tot nu toe heeft bemoediging geklonken, maar nu wordt het oordeel aangekondigd vanwege de werkelijke toestand van het volk.
In het zesde nachtgezicht, met daarin de vliegende boekrol (verzen 1-4), worden de overtreders van de wet geoordeeld en worden zo de zondaars weggedaan. In het zevende nachtgezicht, met daarin de vrouw in de efa (verzen 5-11), wordt het land gereinigd door de goddeloosheid, het beginsel van de zonde, eruit te verwijderen. Zo zal het land werkelijk het “heilige land” worden (Zc 2:12).
1 Een vliegende boekrol
1 Opnieuw sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie, een vliegende boekrol.
Zacharia slaat in een visioen opnieuw zijn ogen op. In het visioen ziet hij “een vliegende boekrol”. De vliegende boekrol stelt de actieve kracht van het Woord van God voor, dat hier in oordeel werkzaam is, een oordeel dat snel wordt voltrokken.
De boekrol speelt in de Schrift een grote rol. Hij bevat de raadsbesluiten van God ten aanzien van Christus (Ps 40:8), Zijn genade die Hij in de Heer Jezus openbaart. De boekrol bevat ook Gods voornemens met de aarde. Die boekrol is in de hand van God en wordt aan de Heer Jezus, het Lam, gegeven (Op 5:7; vgl. Ez 2:1,2,9,10). De hoofdgedachte in Openbaring is enerzijds Gods genade in redding voor Zijn volk, de gelovigen, en anderzijds het oordeel over de goddelozen. Hier in Zacharia gaat het om het oordeel over Zijn ontrouwe volk.
2 De maten van de boekrol
2 Hij zei tegen mij: Wat ziet u? En ik zei: Ik zie een vliegende boekrol. Zijn lengte is twintig el en zijn breedte tien el.
De HEERE vraagt Zacharia wat hij ziet. Zacharia antwoordt met een nauwkeurige beschrijving van de boekrol. Hij ziet dat deze vliegt. Ook geeft hij de lengte- en breedtemaat ervan, omdat het opvallende maten zijn.
De maten van de boekrol zijn de maten van Gods heiligdom, het heilige van de tempel (1Kn 6:3). Dat wijst erop dat het Woord van God in niets afwijkt van wat passend is voor Gods tegenwoordigheid, maar er volledig mee in overeenstemming is. Het is een groot boek, want het bevat veel vloeken vanwege de vele zonden van het volk. Het is een volledig ontrold boek, het is door iedereen te lezen, en ook lang en breed, door allen te zien en waar te nemen. De boodschap van oordeel is voor niemand verborgen.
We kunnen hieruit leren dat God het oordeel op de geestelijke toestand van het volk toepast naar de maat van het heiligdom. De relatie tussen dit boek met vloeken en het heiligdom bepaalt ons er ook bij dat het oordeel begint bij het huis van God (Ez 9:6; 1Pt 4:17). Met deze maat zullen alle zondaars gemeten worden. Dit betekent dat zij geen deel uitmaken van de gemeente van God en dat zij verwijderd zullen zijn en blijven van de heilige plaats waar God woont.
3 De tweeledige, algemene vloek
3 Toen zei Hij tegen mij: Dit is de vloek die zal uitgaan over heel het land. Volgens deze vloek zal namelijk ieder die steelt, vanhier weggevaagd worden, en volgens deze [vloek] zal ieder die een valse eed aflegt, vanhier weggevaagd worden.
Het is een boek met vervloekingen voor “heel het land” omdat het hele land vol van zonde is. De vloek treft in het bijzonder de leden van Gods volk die dieven zijn en die vals zweren. Niet alle zonden worden opgesomd. Ze worden samengevat in stelen, dat is de zonde tegen de naaste, en een valse eed afleggen, dat is de zonde tegen God. We zien deze tweedeling dan ook in de tien geboden op de twee stenen tafelen van de wet (Lk 10:27). Wie zich aan één gebod schuldig maakt, is schuldig aan alle (Jk 2:10).
Stelen is de overtreding van het achtste gebod (Ex 20:15). Het is een zonde tegen de naaste, maar ook tegen God, want bij elke zonde wordt van Hem gestolen waar Hij recht op heeft. Elk beetje christelijke belijdenis dat niet het werk van God is, is gestolen. We stelen bijvoorbeeld ook van Hem als we tijd die Hem toekomt voor onszelf gebruiken en als we geld dat Hem toekomt voor onszelf besteden. Op deze wijze moeten wij op onszelf toepassen wat op de boekrol staat geschreven.
Vals zweren is de overtreding van het derde gebod (Ex 20:7). Het is een zonde tegen God waarbij Zijn Naam ten onrechte wordt gebruikt en wordt verbonden aan onze eigen zaken. Deze zonde gebeurt als een verkeerde zaak wordt goedgekeurd door de Naam van God eraan te verbinden. Zo is Gods Naam verbonden aan veel zaken in de christenheid die Hij haat en waarover Hij het oordeel, de vloek, zal brengen.
Misbruik van de Naam van de Heer kan ook met betrekking tot het samenkomen tot de Naam van de Heer of in Zijn Naam profetieën uitspreken, zoals ‘zo zegt de Heer’ in de charismatische kringen. Als we belijden in de Naam van de Heer samen te komen, maar we doen dat op sektarische grondslag, betekent het dat we Zijn Naam misbruiken, daar vals bij zweren.
4 De vloek gaat uit
4 Ik heb deze [vloek] doen uitgaan,
spreekt de HEERE van de legermachten.
Hij zal naar het huis van de dief gaan,
en naar het huis van hem die in Mijn Naam een valse eed aflegt.
Hij zal midden in zijn huis overnachten
en het vernietigen, met zijn hout en zijn stenen.
De HEERE doet Zelf de vloek uitgaan, dat wil zeggen vanuit Zijn tegenwoordigheid. Hij zegt dit als “de HEERE van de legermachten”. Als Hij de vloek doet uitgaan, is die door niets en niemand tegen te houden. De vloek gaat uit en wordt gericht gestuurd naar het huis van zowel de dief als van hem die vals zweert. God weet iedere boosdoener te vinden (Jr 23:24) om hem zijn rechtvaardige straf te bezorgen. Al denken zij dat niemand hun zonden ziet, voor God is niets verborgen (Ps 94:7,9).
De vloek gaat het huis van de wetsovertreder binnen en neemt daar de centrale plaats in, “midden in zijn huis”. Hij is er niet uit te verjagen, er is geen bezwering tegen mogelijk. De vloek overnacht er en doet vanaf zijn centrale positie zijn vernietigend werk. Het hele huis gaat eraan (vgl. Lv 14:45). Er blijft niets over van hun eigen huis waarvoor ze zich zo hebben ingespannen, terwijl ze Gods huis hebben verwaarloosd.
5 - 6 De efa
5 En de Engel Die met mij sprak, trad naar voren en zei tegen mij: Sla toch uw ogen op en zie wat daar tevoorschijn komt. 6 Ik zei: Wat is dat? Hij zei: Dat is een efa die tevoorschijn komt. Hij zei: Dat is het oog [dat] over hen [waakt] in heel het land.
Het lijkt erop dat de Engel Zich na het visioen van de boekrol heeft teruggetrokken en nu weer naar voren komt met een nieuwe mededeling in een nieuw visioen (vers 5). Hij zegt tegen Zacharia dat hij zijn ogen moet opslaan om te zien wat er tevoorschijn komt.
Dit nachtgezicht, het zevende, gaat over “een efa”, dat is een korenmaat van vermoedelijk tussen de twintig en vijfenveertig liter. De efa staat symbool voor beroep en handel die eerlijk moeten worden uitgeoefend en bedreven (Ez 45:9-11; Am 8:5). God heeft de zonde precies gemeten en tevens onder controle. Hier stelt de efa het zondige systeem voor, terwijl het in het vorige gezicht over de zondige daden gaat. Dit zondige systeem wordt in het hele land gevonden en gehandhaafd. Er wordt over gewaakt dat dit heersende systeem niet wordt aangetast. Het beheerst het hele geestelijke klimaat.
7 - 8 De vrouw in de efa
7 En zie, een loden deksel werd opgelicht, en er was een vrouw, [die] midden in de efa zat. 8 En Hij zei: Dit is [vrouwe] Goddeloosheid. Hij wierp haar [terug] midden in de efa en Hij wierp het loden gewicht op de opening ervan.
Op de efa ligt een loden deksel (vers 7), wat de absoluutheid van de heersende goddeloosheid benadrukt, maar tegelijk ook de volle openbaring tegenhoudt. Zo wordt dit hier door God aangeduid. Het deksel is geen verhindering voor God om te openbaren welke verborgen macht er achter de goddeloosheid werkzaam is, waardoor de goddeloosheid wordt bestuurd. Het deksel wordt opgelicht om Zacharia en ons erin te laten kijken.
In de efa zit een vrouw. De vrouw of het vrouwelijke als symbool stelt vaak een bepaalde positie voor die iemand of iets inneemt. Deze vrouw symboliseert de positie die de afgoderij in Gods volk heeft gekregen. Afgoderij heeft er een vaste plaats gekregen. Dat de vrouw zit, betekent dat ze in volkomen rust is en de situatie beheerst.
De vrouw heet “Goddeloosheid”. Zij stelt de goddeloosheid voor (vgl. Op 17:3-5). Dit beantwoordt aan wat Paulus “de verborgenheid van de wetteloosheid” noemt (2Th 2:7). De Septuaginta – de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament – gebruikt hier in Zacharia dezelfde woorden als Paulus in de tweede brief aan de Thessalonicenzen.
“De zonde is de wetteloosheid” (1Jh 3:4b), dat wil zeggen het niet erkennen van enig gezag. In onze dagen zien we de voorboden van de grote afval. De aanwezigheid van de Heilige Geest houdt de volle ontplooiing nog tegen. Onze morele normen verlagen zich ongemerkt tot de normen die in de wereld gelden. Die verlaging werkt door in onze dienst voor de Heer.
Dit visioen toont aan dat in het volk van God afgodische beginselen aan het werk zijn. Dat is voor God niet verborgen, maar velen van Gods volk zien dit niet. Zacharia krijgt er inzicht in, zoals iedere gelovige die met de Heer leeft, dit inzicht krijgt als hij Gods Woord leest.
Het kwaad is hier in de kiem aanwezig. Het wordt nog beteugeld door het loden deksel. God laat de volle openbaring van de goddeloosheid nog niet toe (2Th 2:6-8).
9 Twee vrouwen en de efa
9 Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie, twee vrouwen kwamen tevoorschijn met de wind onder hun vleugels. Zij hadden vleugels als de vleugels van een ooievaar en zij tilden de efa op tussen de aarde en de hemel.
Als Zacharia zijn ogen nog eens opslaat, ziet Hij twee vrouwen tevoorschijn komen. We kunnen hen als tweelingzussen beschouwen. Zij stellen het burgerlijke en geestelijke gezag voor, of bijgeloof en ongeloof, of farizeeën en sadduceeën. We kunnen hen beschouwen als de demonische tegenhangers van Zerubbabel en Jozua. De afgoderij heeft Zerubbabel en Jozua verdrongen van hun door God gegeven plaats als leiders van Gods volk en heeft hun plaats ingenomen.
Ze worden door de wind, een beeld van demonische krachten – ‘wind’ en ‘geest’ zijn hetzelfde woord –, gedragen en voortgedreven en voeren het volk naar de totale afval. Zij hebben, om zo te zeggen, de wind in de zeilen en hebben voorspoed in hun boosaardige onderneming. We zien vaak dat goddeloze mensen in voorspoed leven (Ps 73:2-5).
De vrouwen hebben “vleugels als de vleugels van een ooievaar”. Een ooievaar is een onreine vogel (Lv 11:19). Door deze verdorven machten wordt de efa met de vrouw erin – het afvallige Israël – opgetild “tussen de hemel en de aarde”. In die positie kan geen aardse macht erbij komen en er iets mee doen. God kan het wel, maar Hij laat het kwaad zich ontwikkelen tot de maat vol is. De ooievaar is een sterke vogel die in staat is om een lange afstand af te leggen.
10 - 11 De efa wordt naar Sinear gebracht
10 Toen zei ik tegen de Engel Die met mij sprak: Waar brengen zij deze efa heen? 11 Hij zei tegen mij: Naar het land Sinear om voor haar een huis te bouwen. Is het gereed, dan wordt zij daar op haar voetstuk geplaatst.
De profeet vraagt niet wat de efa betekent, hij vraagt ook niet naar de betekenis van de vrouwen die hem dragen, maar wil alleen weten waar de efa heen wordt gebracht (vers 10).
Het antwoord gaat verder dan de vraag (vers 11). De Engel beantwoordt de vraag waar de vrouwen de efa naartoe brengen, en voegt er nog enkele bijzonderheden aan toe. De efa wordt naar Sinear gebracht. In Sinear ligt Babel (Gn 10:10; 11:2,9). Het is het land waar de mens zich voor het eerst verenigt in opstand tegen God. Daar hoort de vrouw in de efa thuis. De beginselen van de afgoderij horen thuis in Babel, maar ze worden gevonden onder het overblijfsel.
In de – nu nabije – toekomst zullen deze afgodische beginselen hun ware plaats, “haar voetstuk”, weer krijgen. In het geloof moeten wij ze die plaats nu al geven. De bouw van een huis veronderstelt een vaste woonplaats. Dat is op de plaats waar de goddeloosheid vandaan is gekomen. De goddeloosheid wordt naar zijn oorsprong teruggevoerd.
Babel loochent God niet, maar wil zich in zijn hoogmoed aan God gelijk maken. Het is een godsdienstig systeem dat altijd in opstand is tegen God. Dit systeem heeft grote aantrekkingskracht op het volk van God (Jz 7:21). Hoeveel is door ons van ‘Babel’, dat is de naamchristelijke wereld, overgenomen in onze dienst aan God? Het is afgoderij en moet uit het land worden verwijderd.