1 - 2 Elisa voorzegt voedsel én oordeel
1 Toen zei Elisa: Hoor het woord van de HEERE. Zo zegt de HEERE: Morgen omstreeks deze tijd zal in de poort van Samaria een maat meelbloem [verkocht worden] voor een sikkel, en twee maten gerst voor een sikkel. 2 Maar een officier, op wiens hand de koning leunde, antwoordde de man Gods en zei: Zie, al maakt de HEERE sluizen in de hemel – hoe zou dit [kunnen] gebeuren? Maar hij zei: Zie, u zult het met uw ogen zien, maar er niet van eten.
Elisa heeft een buitengewoon woord van de HEERE. Hij kijkt de dood in de ogen, maar spreekt over leven dat komt. Dit is niet het antwoord van God op een bekering. Het is een van de genadebewijzen van God die Hij betoont zonder dat er enige aanleiding of zelfs maar een spoor van berouw is.
Het bewijs van genade brengt de onberouwelijkheid van de mens aan het licht. De officier bespot de macht van God Die in genade deze toezegging doet. Het is de taal van de spotter die zegt: “Waar is de belofte van Zijn komst?” (2Pt 3:4a). Hierover kan alleen het oordeel worden aangezegd, dat ook komt. Iedere spotter zal tot de overtuiging van de waarheid van Gods Woord worden gebracht, dat het waar is, maar dan zal het te laat zijn om nog tot inkeer te komen.
3 - 4 Vier melaatse mannen overleggen
3 Er waren vier melaatse mannen [bij] de ingang van de poort. Zij zeiden tegen elkaar: Waarom blijven wij hier totdat wij sterven? 4 Als wij zeggen: Wij zullen de stad binnengaan – er is honger in de stad, dan zullen wij daar sterven; en als wij hier blijven, zullen wij ook sterven. Nu dan, kom, laten wij naar het legerkamp van de Syriërs overlopen. Als zij ons laten leven, [dan] zullen wij leven, en als zij ons doden, laten we [dan maar] sterven.
Dan wordt onze blik gericht op vier melaatse mannen bij de ingang van de poort van de stad. Er is nauwelijks een toestand denkbaar die hopelozer is dan die van deze vier melaatse mannen. Zij hebben deel aan dezelfde vreselijke hongersnood, maar zijn ook nog eens uitgeworpen uit de stad. Ze lijden met de mensen om hen heen en lijden in hun eigen lichaam.
Deze mannen zijn anders dan Naäman. Zij zijn namelijk leden van Gods volk. Op hen is de wet van de melaatsheid van toepassing (Leviticus 13-14). Melaatsheid bij een lid van het volk van God stelt de naar buiten uitbrekende zonde bij dit lid van het volk van God voor. Daarom is de toepassing hier niet in de eerste plaats dat het gaat om een zondaar in de wereld die in zijn zonden leeft, maar dat we zien waar een kind van God toe vervalt als de zonde kans krijgt zich in hem te openbaren. Ook de verdere lessen zijn anders. Bij Naäman gaat het om reiniging van zijn melaatsheid. Bij de vier melaatsen wordt meer de weg naar geestelijk herstel getoond.
Ze gaan zitten beraadslagen en zien de situatie in alle realiteit onder ogen. De dood is om hen heen en de dood is in hen. Zij zijn volledig zonder uitzicht. In de stad zullen ze sterven van honger en buiten de stad zullen ze ook sterven. Hun enige hoop is dat de vijand hun barmhartig zal zijn. Met deze erkenning begint hun weg van herstel.
5 - 8 Overvloed aan voedsel en rijkdom
5 En in de [avond]schemering stonden zij op om het legerkamp van de Syriërs in te gaan. Toen zij aan de rand van het legerkamp van de Syriërs kwamen, zie, was er niemand. 6 De Heere had het leger van de Syriërs namelijk een geluid laten horen van strijdwagens en een geluid van paarden – het geluid van een groot leger – zodat zij tegen elkaar zeiden: Zie, de koning van Israël heeft de koningen van de Hethieten en de koningen van de Egyptenaren tegen ons ingehuurd om ons aan te vallen. 7 Zij waren opgesprongen en in de [avond]schemering weggevlucht. Zij hadden hun tenten achtergelaten, hun paarden en hun ezels, [en] het legerkamp zoals het was, en waren gevlucht voor hun leven. 8 Toen nu deze melaatsen aan de rand van het legerkamp kwamen, gingen zij een tent binnen, aten en dronken, namen vandaar zilver, goud en kleren mee, en gingen het verbergen. Daarna keerden zij terug, gingen een andere tent binnen, namen ook daaruit [het een en ander] weg en gingen het [eveneens] verbergen.
De mannen gaan naar het legerkamp van de Syriërs om zich aan hen uit te leveren. Dat betekent dat zij zich overgeven aan de tuchtroede in de hand van God voor Zijn volk, want dat zijn de Syriërs. De mannen nemen daardoor de plaats van het oordeel in. De weg van geestelijk herstel begint als wij erkennen dat God ons kastijdt en dat aannemen uit Zijn hand. Dan is er terugkeer naar het leven (Hb 12:4-11).
Als ze bij het legerkamp aankomen, zien ze dat er geen mens meer is. Dat is het gevolg van het werk van de HEERE. Hij heeft de Syriërs een geluid laten horen van de kracht waarmee Hij Elia in de hemel heeft opgenomen (2Kn 2:11) en waarmee Hij Elisa heeft omgeven in Dothan (2Kn 6:17). De Syriërs duiden dat verkeerd, want zij rekenen niet met God. Ze hebben een natuurlijke verklaring, dat het aardse machten zijn.
Dit betoon van kracht werkt mee aan het herstel van de melaatsen. God alleen heeft de vijand verdreven, zonder dat iemand Hem heeft geholpen. Zo is elk herstel het werk van God alleen. Het is tevens een herstel dat grote zegeningen met zich meebrengt. De melaatse mannen worden overladen met zegeningen, zegeningen die hun in de schoot worden geworpen. Op het ogenblik denken ze alleen aan zichzelf. Er is voedsel, er zijn zilver en goud en er zijn kleren. Zij ervaren wat het deel is van de verloren zoon als hij bij zijn vader terug is (Lk 15:21-23). Het is begrijpelijk dat iemand die net weet dat hij is gered, blij is voor zichzelf met alles wat hij heeft gekregen.
9 - 11 Een goede boodschap moet verteld worden
9 Toen zeiden zij tegen elkaar: Wij doen [hier] niet goed [aan]. Deze dag is een dag met een goede boodschap en wij zwijgen [erover]. Als wij wachten tot het morgenlicht, staan wij schuldig. Nu dan, kom, laten wij [dit] in het huis van de koning gaan vertellen. 10 Zij kwamen, riepen naar de poortwachter van de stad en vertelden hun: Wij zijn naar het legerkamp van de Syriërs gegaan, en zie, daar was niemand [meer] – geen geluid van mensen, alleen de paarden, vastgebonden; en de ezels, vastgebonden; en de tenten, zoals zij waren. 11 En deze riep de [andere] poortwachters en die vertelden [het] binnen in het huis van de koning.
Nadat ze zo in hun zegeningen zijn opgegaan, komen ze tot bezinning. Ze zien in dat het een dag van goede boodschap is. De redding die hun ten deel is gevallen, mogen ze niet voor zichzelf houden. Als wij de geestelijke rijkdommen die wij als gelovigen hebben ontvangen, werkelijk waarderen, zullen we ze uitdelen. Het is niet alleen belangrijk om het evangelie uit te dragen aan ongelovigen, het is ook belangrijk “de verborgenheid van het evangelie” (Ef 6:19) te delen met geestelijk arme gelovigen.
De mannen spreken over het daglicht dat zal aanbreken en dat dan hun schuld vastgesteld zal worden als ze alles alleen voor zichzelf hebben gehouden. We zien hierin een beeld van het ‘daglicht’ van de rechterstoel van Christus, waar alles openbaar zal worden (2Ko 5:10). Christus zal, wanneer Hij op de rechterstoel zit en wij daar voor Hem verschijnen, duidelijk maken wat we hebben gedaan met wat we hebben ontvangen. Zal Hij, of zullen gelovigen, ons soms het verwijt moeten maken dat we alle rijkdommen voor onszelf hebben gehouden?
De mannen voegen de daad bij het woord en gaan naar de stad. De koning en het volk moeten weten wat zij hebben ontdekt. Op dat moment slaapt het volk in de stad met hongerige magen. Ze zijn naar bed gegaan met de enige wetenschap dat ze er de volgende dag nog ellendiger aan toe zullen zijn.
De vier mannen gaan met het goede nieuws naar de poortwachter. Ze kunnen niet anders, het is hun onmogelijk over deze dingen te zwijgen, net zoals het later voor de apostelen onmogelijk is niet over Christus te spreken (Hd 4:20). De liefde van Christus dringt hen (vgl. 2Ko 5:14a). De poortwachter meldt het verhaal van de vier melaatsen in het koninklijk paleis. Het goede nieuws wordt doorgegeven, steeds hoger op, tot aan de koning.
12 - 15 Reactie op het goede nieuws
12 En de koning stond ‘s nachts op en zei tegen zijn dienaren: Laat mij u toch vertellen wat de Syriërs ons gedaan hebben. Zij weten dat wij hongerlijden; daarom zijn zij uit het legerkamp gegaan om zich in het veld te verstoppen. Zij zeggen: Zodra zij de stad uitgekomen zijn, zullen wij hen levend grijpen en de stad binnengaan. 13 Toen antwoordde een van zijn dienaren en zei: Laat men toch vijf van de overgebleven paarden nemen, die hierbinnen overgebleven zijn – zie, ze zijn als de hele menigte van de Israëlieten die hierbinnen overgebleven zijn; [of] zie, ze worden als de hele menigte van de Israëlieten die omgekomen zijn – en laten wij die eropuit sturen om te zien [wat er gaande is]. 14 Daarop namen zij twee strijdwagens met paarden. De koning stuurde die het leger van de Syriërs achterna en zei: Ga kijken. 15 Zij volgden hen tot aan de Jordaan, en zie, de hele weg lag vol met kleren en stukken uitrusting, die de Syriërs in hun haast weggeworpen hadden. De boden keerden terug en vertelden het de koning.
De boodschap wordt niet direct geloofd. Er is argwaan. Dat betekent een verlenging van de ellende. Ook wij hoeven niet te rekenen op een enthousiast onthaal van het evangelie. De koning toont een vals wantrouwen. De profeet heeft hem uitredding toegezegd, maar hij kan alleen aan een hinderlaag denken. De redding is hem te goedkoop. Zo wordt vaak tegen het geloof aangekeken als het wordt gepredikt als enige middel om behouden te worden. Geloof houdt in dat men niets hoeft te doen om gered te worden. Men wil echter altijd wat doen. In dit geval is alles is al gebeurd. De koning hoeft slechts naar buiten te gaan en in ontvangst te nemen.
Deze koning heeft ook goede dienaren. Een dienaar doet een voorstel dat de koning over de drempel van zijn wantrouwen heen helpt, evenals eerder een knecht Naäman over een drempel heen hielp. Eenvoudige mensen geven vaak de doorslag voor een belangrijke beslissing en niet de grote retoriek. God bedient Zich van wie Hij wil voor het verrichten van Zijn werk. In dit verhaal zijn dat vier onreine leden van Zijn volk en een naamloze dienaar van de koning. Hij kiest het onedele en onaanzienlijke (1Ko 1:25-28).
Het voorstel wordt opgevolgd. De koning stuurt verkenners. De paar paarden die er nog zijn, worden ingezet. Het maakte alles immers niets uit. Het is wel een vertraging voor het hele volk, dat moet wachten tot de boden terugkomen.
De boden gaan op weg. Ze volgen het spoor van de gevluchte Syriërs tot aan de Jordaan. Het is niet moeilijk hen te volgen, want de hele weg ligt “vol met kleren en stukken uitrusting, die de Syriërs in hun haast weggeworpen hadden”. Alles ligt voor het oprapen. De boden keren terug en doen verslag van wat ze hebben gezien.
Het is in geestelijk opzicht veelzeggend dat wordt vermeld dat de boden de vijanden volgen “tot aan de Jordaan” en dat tot aan die plaats al de spullen van de vijand liggen. Het is er een beeld van dat het oordeel van God tot aan de Jordaan is gegaan en de zegeningen tot aan de Jordaan voor het oprapen liggen. De overwinning en de zegen worden verbonden met de Jordaan.
In de Jordaan is Naäman gereinigd, bij de Jordaan heeft een leerling-profeet zijn bijl teruggekregen. Het stelt voor dat door de dood en de opstanding van Christus reiniging van zonden wordt verkregen (Naäman) en kracht om te bouwen (de leerling-profeet) en ook dat dit het einde van de vijand en het begin van de zegen betekent. Israël hoeft het alleen maar op te merken. Voor ons geldt dat elke overwinning over onze toestand van zonde is behaald door de Heer Jezus op het kruis. Daar is het herstel tot stand gekomen. Hiervan wordt in beeld door de boden getuigenis gegeven aan de koning.
16 - 20 Het woord van de HEERE vervuld
16 Toen ging het volk [de stad] uit en plunderde het legerkamp van de Syriërs. En een maat meelbloem werd [verkocht] voor een sikkel, en twee maten gerst voor een sikkel, overeenkomstig het woord van de HEERE. 17 De koning nu had de officier op wiens hand hij leunde, over de poort aangesteld, maar het volk vertrapte hem in de poort, zodat hij stierf, zoals de man Gods gesproken had, die dit sprak toen de koning bij hem gekomen was. 18 Zo is het gebeurd zoals de man Gods tot de koning gesproken had: Morgen omstreeks deze tijd zullen in de poort van Samaria twee maten gerst voor een sikkel en een maat meelbloem voor een sikkel [verkocht] worden. 19 En die officier had de man Gods geantwoord en gezegd: Zie, al maakt de HEERE sluizen in de hemel, zou dit zo [kunnen] gebeuren? En hij had gezegd: Zie, u zult het met uw ogen zien, maar er niet van eten. 20 Zo gebeurde het met hem, want het volk vertrapte hem in de poort, zodat hij stierf.
Na het bericht van de vlucht van de vijand stroomt het volk de stad uit om van de buit te nemen. Het woord dat de HEERE in vers 1 heeft gesproken, wordt vervuld. Ook de volgende verzen zijn een vervulling van wat eerder is aangekondigd. Het volk kan zich vol eten. Van dankbaarheid aan de HEERE en Elisa lezen we echter geen woord, zoals we dat wel bij Naäman zien. Danken wij de Heer voor onze redding? Daar mogen we elke dag mee beginnen en niet alleen maar genieten van de gevolgen alsof dat allemaal vanzelfsprekend is.
De officier komt aan zijn einde zoals Elisa heeft gezegd. Gods Woord gaat op vreselijke wijze aan hem in vervulling. De koning werkt daaraan mee door op hem te leunen in de poort. De man staat in de poort en ziet alles wat het volk gaat genieten, maar hij heeft er geen deel aan gekregen. Zo heeft de Heer Jezus gesproken over mensen die anderen in de schoot van Abraham zien, maar zelf buitengeworpen zijn. Er is een zien dat afschuwelijk is, zoals de man in het dodenrijk als hij in de verte Lazarus ziet (Lk 16:23).
Omdat deze gebeurtenis diepe indruk op ons moet maken, wordt in deze verzen nog eens uitvoerig gewezen op de aanleiding tot het oordeel. Bijna letterlijk wordt opnieuw verteld wat in het begin van dit hoofdstuk staat over wat Elisa heeft meegedeeld en hoe de officier daarop heeft gereageerd. In dit gedeelte wordt het twee keer verteld. In totaal wordt drie keer verteld wat de nieuwe prijs van het voedsel is, dat de officier sterft zoals de man Gods heeft gesproken en dat het gebeurt naar het woord dat de HEERE gesproken heeft.
Het oordeel van God wordt hierdoor als het ware dubbel onderstreept. Telkens weer wordt in dit stukje gewezen op wat de HEERE heeft gezegd en wordt erop gewezen dat Zijn Woord ook daadwerkelijk en letterlijk in vervulling gaat. God vergeet niets van wat spotters hebben gezegd. Ze worden eraan herinnerd. Het is alles gebeurd, zoals is gezegd. De man heeft geen excuus, want God handhaaft Zijn Woord.
Deze officier is een indringend, waarschuwend voorbeeld voor jonge mensen die opgroeien in een omgeving waar ze van jongs af met de waarheid en beloften van God vertrouwd worden gemaakt. Jonge mensen kunnen veel zien van de heerlijke waarheden van Gods Woord en er toch buiten blijven, omdat er geen geloof is, ja, ze kunnen zelfs spotters zijn. Ze zijn verlicht geweest, maar eindigen in de eeuwige duisternis (vgl. Hb 6:4-6). Ze zijn er zo dichtbij geweest, ze hebben alles geproefd, maar er nooit innerlijk deel aan gehad door het geloof. Ze ‘zien’, dat wil zeggen, ze weten van de maagdelijke geboorte, maar ze geloven het niet. Ze weten van het kruis en de opstanding, maar ze geloven het niet. De waarschuwing is: “Kijkt u uit dat u Hem Die spreekt, niet afwijst” (Hb 12:25a).