1 Moab in opstand tegen Israël
1 Moab kwam na de dood van Achab tegen Israël in opstand.
Na de dood van Achab komt Moab tegen Israël in opstand. Moab is schatplichtig, maar maakt gebruik van de wisseling van de macht om zich aan de macht van Achabs opvolger te onttrekken. Daardoor valt een flink deel van de inkomsten van de koning van Israël weg (2Kn 3:4). De bedoeling van de vermelding van dit feit is waarschijnlijk om aan te geven dat Gods tucht zich ook op politiek en economisch gebied laat voelen. Als een koning van Gods volk zich van God afwendt, gaat dat ook ten koste van zijn macht over de vijanden van Gods volk.
2 Ahazia wil een afgod raadplegen
2 Ahazia viel door het traliewerk van zijn bovenvertrek, dat in Samaria was, en werd ziek. Hij stuurde boden en zei tegen hen: Ga, raadpleeg Baäl-Zebub, de god van Ekron, [en vraag] of ik van deze ziekte genezen zal.
De weg die Ahazia bewandelt (1Kn 22:52-53), brengt Gods tucht over hem. Hij valt uit het raam en moet het bed houden. Dat Ahazia uit zijn bovenvertrek valt, staat tegenover de weg die Elia gaat, een weg die steeds hoger voert. In dit hoofdstuk zit Elia op een berg en in het volgende hoofdstuk wordt hij in de hemel opgenomen.
Vaak is het ziekbed de plaats waar een mens gelegenheid krijgt zijn weg te overdenken, een gelegenheid waarvan God graag gebruikmaakt om mensen op Zichzelf te wijzen. Bij Ahazia gaat het anders. Zijn ziekbed maakt duidelijk op wie hij zijn hoop vestigt. Hij wendt zich tot “de god van Ekron”. Ekron is een stad van de Filistijnen.
Ahazia stuurt boden naar het buitenland, naar de Filistijnen, om een van hun goden, Baäl-Zebub, dat betekent ‘heer van de vliegen’, te raadplegen. Hij neemt zijn toevlucht tot demonen om aan hen te vragen hoe het met zijn ziekte zal gaan. Ahazia laat niet eens vragen of de afgod hem wil genezen. Hij wil weten hoe het met hem afloopt. Hij vraagt om een toekomstvoorspelling. Dit is in regelrechte tegenspraak met wat God heeft gezegd in Zijn Woord; dit gedrag is een gruwel voor Hem (Dt 18:10-12).
Heel wat mensen gaan vandaag te werk op de manier van Ahazia om hun nieuwsgierigheid naar de toekomst te bevredigen. Ze nemen niet Gods Woord ter hand, maar zoeken hun heil bijvoorbeeld bij waarzeggers, handlezers, sterrenkijkers, horoscopen. Al deze occulte bezigheden zijn uitermate gevaarlijk. Mensen die dit doen, leveren zich uit en geven zich over aan duivelse machten.
De handelwijze van Ahazia is een enorme belediging voor de HEERE. Ahazia gaat volledig voorbij aan God. Een van de ergste dingen die een mens een ander kan aandoen, is hem volstrekt negeren. Deze belediging ondergaat God van de kant van de leider van Zijn volk.
3 - 4 Het woord van de HEERE voor Ahazia
3 Maar een engel van de HEERE sprak tot Elia, de Tisbiet: Sta op, ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en spreek tot hen: Is het omdat er geen God in Israël is dat u Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat raadplegen? 4 Daarom, zo zegt de HEERE: U zult niet van het bed afkomen waarop u bent gaan liggen, maar u zult zeker sterven. En Elia ging weg.
De HEERE zendt zowel in Zijn verontwaardiging als in Zijn trouw Elia op de boodschappers af met een woord voor Ahazia. Zo krijgt Ahazia eerder antwoord dan hij verwacht. Elia moet Ahazia vertellen hoe de HEERE zijn toekomst ziet. De boden moeten de boodschap overbrengen. Die boodschap is de indringende vraag: “Is het omdat er geen God in Israël is …?” Die vraag moet Ahazia tot inkeer brengen.
De Heer wil ook ons door allerlei gebeurtenissen die ons overkomen er steeds op wijzen dat Hij er is. Hij wil ons daardoor laten weten dat wij met alles naar Hem toe mogen gaan. Dat houdt tegelijk in dat wij onze verwachtingen niet moeten stellen op mensen of methoden om te weten hoe iets zal verlopen.
Jesaja heeft ook eens tot het volk gesproken op een manier die vergelijkbaar is met wat we hier van Elia horen (Js 8:19-22). In de dagen van Jesaja neemt het volk zijn toevlucht tot spiritistische mediums, in plaats van de tekenen en boodschappen te accepteren die God geeft. Wie niet in het Woord van God gelooft, zoekt bij andere bronnen raad en hulp.
De HEERE verwijt het volk die handelwijze door twee vragen te stellen. Het antwoord op die vragen ligt in de vraag opgesloten: “Moet een volk zijn God niet raadplegen? [Moet men] voor de levenden de doden [raadplegen]?” (Js 8:19). Het zijn vragen die overeenkomen met de vraag die Ahazia wordt gesteld. In plaats van de levende God te raadplegen worden de dode afgoden geraadpleegd, maar achter die dode afgoden zitten boze geesten (1Ko 10:19-20).
5 - 8 Ahazia herkent Elia
5 Zo kwamen de boden bij hem terug en hij zei tegen hen: Wat is dit [dat] u [nu] al bent teruggekomen? 6 Zij zeiden tegen hem: Een man kwam ons tegemoet en zei tegen ons: Ga, keer terug naar de koning, die u gestuurd heeft, en spreek tot hem: Zo zegt de HEERE: Is het omdat er geen God in Israël is, dat u [boden] stuurt om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen? Daarom zult u van het bed waarop u bent gaan liggen, niet afkomen, maar u zult zeker sterven. 7 Hij sprak tot hen: Hoe zag de man eruit die u tegemoet gekomen is en deze woorden tot u gesproken heeft? 8 Zij zeiden tegen hem: Het was een man met een haren [mantel] en een leren gordel om zijn middel gebonden. Toen zei hij: Dat is Elia, de Tisbiet.
De boden doen verslag van wat Elia hun heeft verteld. Het lijkt erop dat zij zich er niet eens van bewust zijn dat ze Elia hebben ontmoet. Ze spreken over “een man”. Ahazia vraagt dan hoe hij er uitzag. Ze kunnen die man wel beschrijven. Uit de beschrijving trekt Ahazia de juiste conclusie dat het Elia is. Hij is Elia niet vergeten.
Elia is door zijn kleding een unieke verschijning. Zijn kleren kenmerken hem. Hij heeft een dienst van eenvoud en daardoor van kracht. De kleren die hij draagt, dragen die boodschap als het ware uit. Hij loopt niet in zachte kleren, zoals de voorname mensen (Mt 11:8). Johannes de doper wordt eveneens gekenmerkt door de eenvoud van zijn kleding en ook door de eenvoud van zijn voedsel (Mt 3:4).
Kunnen de mensen ook aan onze houding en ons gedrag zien dat wij geen deel uitmaken van een wereld die “in het boze ligt” (1Jh 5:19)? Kunnen ze zien dat wij ons binnen een christenheid waar alles wordt bepaald door het denken van de mens, niet door dit denken laten meeslepen? Kan God ons gebruiken om toch een duidelijk getuigenis te geven van Hem, dat Hij er is?
9 - 16 Ahazia wil Elia gevangennemen
9 En hij stuurde een hoofdman over vijftig naar hem toe met zijn vijftigtal. Toen deze naar hem toe klom – want zie, [Elia] zat op de top van een berg – sprak hij tot hem: Man Gods, de koning heeft gesproken: Kom naar beneden! 10 Maar Elia antwoordde en sprak tot de hoofdman over vijftig: Als ik een man Gods ben, laat er [dan] vuur uit de hemel neerkomen en u en uw vijftigtal verteren. Toen kwam er vuur uit de hemel neer en dat verteerde hem en zijn vijftigtal. 11 En hij stuurde opnieuw een andere hoofdman over vijftig naar hem toe met zijn vijftigtal. Deze nam het woord en sprak tot hem: Man Gods, dit zegt de koning: Kom snel naar beneden! 12 Maar Elia antwoordde en sprak tot hen: Als ik een man Gods ben, laat er [dan] vuur uit de hemel neerkomen en u en uw vijftigtal verteren. Toen kwam het vuur van God uit de hemel neer en verteerde hem en zijn vijftigtal. 13 En opnieuw stuurde hij een hoofdman over vijftig, de derde, met zijn vijftigtal. Deze derde hoofdman over vijftig klom naar boven, kwam en boog zich op zijn knieën voor Elia neer. Hij smeekte hem en sprak tot hem: Man Gods, laat mijn leven en het leven van uw dienaren, van dit vijftigtal, toch kostbaar zijn in uw ogen! 14 Zie, vuur is uit de hemel neergekomen en heeft die eerste twee hoofdmannen over vijftig met hun vijftigtallen verteerd; maar nu, laat mijn leven kostbaar zijn in uw ogen! 15 Toen sprak de engel van de HEERE tot Elia: Ga met hem naar beneden, wees niet bevreesd voor hem. En hij stond op en ging met hem naar beneden, naar de koning. 16 En hij sprak tot hem: Zo zegt de HEERE: Omdat u boden gestuurd hebt om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen – is het omdat er geen God in Israël is [Die u] naar Zijn woord kunt vragen? – daarom zult u niet [meer] van het bed waarop u bent gaan liggen, afkomen, maar u zult zeker sterven.
Ahazia hoeft niet meer naar de god van Ekron te gaan. Hij weet nu waar hij met zijn ziekte aan toe is. Zijn ziekbed zal zijn sterfbed worden. In plaats van dit te aanvaarden en zich voor God te buigen wil Ahazia Elia doden. Hij meent in afgodisch bijgeloof dat hij de vervloeking– want zo ziet hij de mededeling van Elia – zou verbreken als hij Elia uitschakelt. Hij kijkt alleen naar het instrument en niet naar God. Hij stuurt een hoofdman over vijftig met zijn vijftigtal naar Elia toe om hem bij hem te brengen.
De hoofdman treft Elia aan, die eenzaam op de top van een berg zit. Elia zit daar in alle rust. Hij bevindt zich op een bergtop, een juiste plaats voor een man Gods. Het spreekt symbolisch van zijn afzondering van een goddeloze omgeving en van dicht bij God zijn. De hoofdman spreekt hem aan als “man Gods”. Daarmee erkent hij wie Elia is. Hij buigt echter niet voor hem, maar beveelt hem in opdracht van de koning met hem mee te gaan om hem uit te schakelen.
Hij had zich, net als de derde hoofdman, kunnen buigen en Elia kunnen benaderen met de eerbied die hem tegenover Elia als man Gods paste. Daarvan is bij hem echter geen sprake. De hoofdman is een schuldig man en dat zijn ook zijn mannen. Ze hadden allen kunnen luisteren naar de boodschap van de man Gods en Ahazia moeten weerstaan in zijn goddeloze opdracht.
Het antwoord van Elia op het bevel van de hoofdman bestaat uit vuur dat hij uit de hemel laat neerkomen. De twee keer dat Elia vuur uit de hemel laat neerkomen, zijn de laatste handelingen van zijn dienst onder het volk. Het is kenmerkend voor zijn hele dienst, die een dienst van oordeel is. In zekere zin is zijn dienst op de Karmel zonder resultaat gebleven, want de nationale opwekking die op de Karmel leek te komen, is uitgebleven. Toen is er ook vuur van de hemel gekomen. Dat vuur is echter op het onschuldige offer neergekomen. Nu komt het vuur op mensen van Gods volk, maar een volk dat zich in zijn leider volkomen aan de Baäl heeft uitgeleverd.
Twee van de discipelen van de Heer Jezus willen ook een keer vuur van de hemel laten neerkomen. Ze vragen de Heer daarvoor om toestemming (Lk 9:54). Het is echter geen goede vraag. De Heer Jezus verbiedt het hun, want Zijn dienst is niet een dienst van oordeel, maar van genade (Lk 9:55-56a). Het is, tijdens Zijn leven op aarde, nog niet de dag van de wraak, het is nog niet de tijd voor de uitoefening van oordeel. Die tijd zal wel komen. In de toekomst treden er mannen op die vuur uit hun mond laten komen om hun vijanden te verteren (Op 11:5).
Het deert Ahazia blijkbaar niet dat er eenenvijftig mensen van zijn leger door Gods vuur zijn gedood. Hij blijft onbekeerlijk. Nog eens stuurt hij een hoofdman met zijn vijftigtal. Deze man handelt in de geest van zijn voorganger en zijn koning. Ook hij noemt Elia wel “man Gods”, maar ook bij hem ontbreekt de daarbij behorende verschuldigde eerbied. Hij beveelt Elia nog sterker dan zijn voorganger om met hem mee te komen. In de woorden “kom snel naar beneden” klinkt door dat hij Elia als een lastig, tegenstribbelend kind ziet. Dat ‘kind’ heeft al een keer ‘nee’ gezegd, maar hij moet het niet wagen dat nog een keer bij hem te doen.
De man heeft zich niet laten waarschuwen door het oordeel over zijn voorganger. Hetzelfde oordeel treft hem. Zoals de hoofdman sterker heeft bevolen, is ook de beschrijving van het oordeel sterker. Er is nu niet alleen sprake van “vuur uit de hemel” (vers 10), maar van “het vuur van God uit de hemel” (vers 12).
Ook na de dood van de tweede hoofdman met zijn vijftigtal blijft Ahazia onbekeerlijk. Hij stuurt een derde hoofdman met zijn vijftigtal. Deze man toont een andere gezindheid. We zien dat hij zich op zijn knieën voor Elia buigt uit gepast respect voor de man Gods. Hij erkent de rechtvaardigheid van het oordeel over zijn beide voorgangers. Hij beseft dat alleen genade hem en zijn vijftigtal kan redden en doet daar een beroep op. Elia krijgt een woord van de HEERE om met deze hoofdman mee te gaan en niet het vuur op hem en zijn vijftigtal te laten neerkomen.
Als Elia bij Ahazia komt, heeft hij namens de HEERE niets anders tegen hem te zeggen dan wat Ahazia al wist door wat Elia tegen de boden heeft gezegd. God verandert Zijn gedachten over een mens niet als die mens niet van gedachten over Hem verandert.
17 - 18 Dood van Ahazia
17 Zo stierf hij, overeenkomstig het woord van de HEERE, dat Elia gesproken had. Omdat hij geen zoon had, werd Joram koning in zijn plaats, in het tweede jaar van Jehoram, de zoon van Josafat, de koning van Juda. 18 Het overige nu van de geschiedenis van Ahazia, wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël?
Bij Ahazia is er, na alles wat er is gebeurd, geen teken van berouw. Hij sterft in zijn zonden. Ahazia sterft “overeenkomstig het woord van de HEERE, dat Elia gesproken had”. Het getuigt van de waarheid dat God Zijn woord niet verandert. Het getuigt ook van de trouw van Elia die dit woord en geen ander woord heeft gesproken. Dit is ook een belangrijke aanwijzing voor ons: we moeten alleen Gods Woord spreken.
Omdat Ahazia geen zoon heeft, wordt zijn broer Joram koning in zijn plaats.