1 - 6 Boodschap voor Sardis
1 En schrijf aan de engel van de gemeente in Sardis: Dit zegt Hij Die de zeven Geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat u [de] naam hebt dat u leeft, en u bent dood. 2 Word waakzaam en versterk het overige dat dreigde te sterven; want Ik heb uw werken niet volkomen bevonden voor Mijn God. 3 Bedenk dan hoe u het ontvangen en gehoord hebt en bekeer u. Als u dan niet waakt, zal Ik komen als een dief, en u zult geenszins weten op wat voor uur Ik tot u zal komen. 4 Maar u hebt enkele namen in Sardis die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte [kleren], omdat zij het waard zijn. 5 Wie overwint, die zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek van het leven, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. 6 Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
V1. In de kerkgeschiedenis volgen de perioden die worden voorgesteld in Efeze, Smyrna, Pérgamus en Thyatira elkaar op, waarbij de volgende gemeente de plaats van de vorige inneemt. Efeze verdwijnt en Smyrna verschijnt, enzovoorts. Met Sardis zet die trend zich niet voort. Sardis vervangt Thyatira niet, maar komt eruit voort, terwijl Thyatira ook blijft bestaan. Je ziet dan ook dat tot op vandaag het rooms-katholicisme en het protestantisme naast elkaar bestaan.
Zoals gezegd, komt Sardis uit Thyatira voort. Dat gebeurde in de kerkgeschiedenis in de zestiende eeuw. Toen is door Gods genade een reformatie of hervorming tot stand gekomen, waarvoor Hij vooral Luther en later ook Calvijn en anderen heeft gebruikt. God opende deze mannen de ogen voor de dwalingen van het rooms-katholicisme. De opzet van de reformatie was om de rooms-katholieke kerk te hervormen, maar door de afwijzing van de katholieke leiders werd zij een geheel nieuwe beweging.
Wat als een werk van Gods Geest was begonnen, werd echter steeds meer een werk van mensen. Van de frisheid van de reformatie is weinig over. Wat uit de rooms-katholieke kerk is voortgekomen, noemen we vandaag het protestantisme. De grootste vertegenwoordiger ervan in Nederland is de PKN, de protestantse kerk in Nederland. De verbinding tussen kerk en staat komt in deze naam tot uitdrukking, net zoals eerder in de naam ‘Nederlands hervormde kerk’. Dat verschijnsel zie je ook in andere landen. Zo is er sprake van de Engelse staatskerk en de Duitse evangelische kerk.
Overal ontstonden nationale kerken. Al deze kerken hadden hun eigen nationale organisatie. Het protestantisme werd afhankelijk gemaakt van de nationale overheden. Je ziet hier de verbinding met de wereld die lijkt op die in Pérgamus. Toch is dit anders. In Pérgamus had de wereld gezag over de hele gemeente. In Sardis is het heersen van de wereld, in de vorm van de staat, over de kerk een zaak van elk afzonderlijk land. Dit is wel ver verwijderd van Gods gedachten over de gemeente, waarin een onderscheid naar nationaliteit niet bestaat (Ko 3:11).
Door het zich verbinden aan de staat en het zich onder de bescherming stellen daarvan is de gemeente losgeraakt van het bijbelse model. In het protestantisme worden wel bijbelse waarheden beleden, maar ze worden op puur wereldse wijze ingevuld. De kerk zegt te leven, die naam wil ze graag hebben, maar de Heer Jezus zegt van haar dat ze dood is. Is nu alles hopeloos?
Nee, gelukkig niet. Als je ziet hoe de Heer Jezus Zich aan deze gemeente voorstelt, licht daarin hoop op voor ieder die zich in een dergelijke situatie bevindt. Hij heeft “de zeven Geesten van God en de zeven sterren”. Hiermee verzekert Hij de getrouwen in Sardis ervan dat in Hem de werkelijke bron van leven en kracht is die nooit zal tekortschieten. De wereld mag binnengedrongen zijn waar de Geest van God zou moeten heersen, toch verandert dat niets aan de volheid – waarvan het getal ‘zeven’ spreekt – van de Geest waarover Hij beschikt. Ook geeft Hij Zijn rechten op de gemeenten als lichtverspreiders, voorgesteld in ‘de zeven sterren’, niet op.
Telkens nadat Hij Zich heeft voorgesteld, heeft Hij tegen de voorgaande gemeenten gezegd ”Ik weet” en daarna iets opgemerkt dat Hij in die gemeente kan waarderen. Ook tegen Sardis begint Hij met te zeggen “Ik weet”. Alleen volgt er dan niet een waarderende opmerking, maar een waaruit afkeuring spreekt. Die afkeuring betreft de schijn van leven dat de gemeente belijdt te bezitten, terwijl er in werkelijkheid geen leven is, maar de dood er heerst.
Het leven is langzaam weggeëbd uit de reformatie, waardoor die is geworden tot wat we nu herkennen als het protestantisme. De godsdienst is steeds meer een organisatorisch geleide belijdenis geworden. Slechts betrekkelijk weinigen hebben leven uit God. De meesten zijn tot de nieuwe leer overgegaan in navolging van hun geestelijke leiders, zonder persoonlijke gewetensoefening.
Je kunt niet direct zeggen dat er verkeerde leer is. De belijdenis is orthodox. Het is echter een dode vorm, waarin het leven ontbreekt. Ook vandaag zijn er heel wat mensen die Christus belijden, maar er zijn in verhouding slechts weinigen die met Christus leven.
V2. De dood mag dan algemeen heersen, toch zijn er nog zielen die door de Heer kunnen worden aangesproken. Als zij horen, is er voor hen nog hoop. De oproep luidt: “Word waakzaam en versterk het overige.” De slapende gelovigen in Sardis moeten worden wakker geschud en hun plaats op de wachtposten weer innemen. Ze moeten zich er weer van bewust worden dat de gemeente en de wereld niet te vermengen zijn. Door de dodelijke slaapziekte van de gelovigen heeft de wereld ingang gekregen in de gemeente. Dat moet veranderen. Gehoorzaamheid aan de oproep zal dat bewerken.
Als er gehoor wordt gegeven aan de oproep, zal dat voorkomen dat de enkele getrouwen, “het overige”, in wie nog een vonkje van leven overgebleven is, ook de moed opgeven. De toestand is uiterst kritiek. De Heer Jezus moet zeggen dat de werken van de gemeente van Sardis niet voldoen aan de eis van God. In de kerkgeschiedenis vinden we dit terug in het protestantisme dat uit het rooms-katholicisme is voortgekomen. Veel zaken die eigen zijn aan de rooms-katholieke kerk, zijn in het protestantisme overgenomen.
Zo heeft er wat de kerkstructuur betreft geen terugkeer naar Gods Woord plaatsgevonden, maar heeft men elementen uit de rooms-katholieke kerk overgenomen. Men wilde ook terug naar de ‘zuivere leer’, maar door de vermenging met de wereld bleef het bij de leer, want de praktijk ademde de geest van de wereld. Net zomin als in het rooms-katholicisme was er in het protestantisme een levende verwachting van de komst van de Heer. Tevens bleven kerkelijke instituties leiding geven aan de kerk, waardoor in de praktijk aan de Geest van God geen ruimte werd gegeven om de gemeente te leiden.
V3. Dan komt de oproep: “Bedenk dan.” Ze worden herinnerd aan het moment in de tijd dat ze het evangelie hebben gehoord en aangenomen en het geloofsgoed (van de Reformatie) als een blijvende schat hebben ontvangen. Het ziet op de herontdekking van de Schrift en de weg tot behoudenis die door geloof verkregen wordt, zonder werken van de wet. Bij afwijking worden we altijd weer herinnerd aan het onveranderlijke Woord van God en het onbeweeglijke gezag van God Zelf.
Dit geldt ook voor je persoonlijke geloofsleven. Als je daarin bent afgeweken, als het geloof niet meer zo voor je leeft, denk dan terug aan het moment dat je het evangelie hoorde en hebt aangenomen. Dat zal je ertoe brengen je te bekeren van je afdwaling.
Als er geen waakzaamheid is en er geen rekening wordt gehouden met de komst van Christus, zal die komst net zo onverwacht en net zo ongewenst plaatsvinden als de komst van een dief (vgl. Mt 24:43-44; 1Th 5:2,4; 2Pt 3:10). Hij zal dan tot hen komen als tot de wereld. Het protestantisme heeft zich onder bescherming van de wereld geplaatst. Het heeft zich met de wereld verbonden en de belangen en de goedkeuring van de wereld gezocht en nagestreefd. Daarom zal de christenheid ook in het lot van de wereld delen en met de wereld geoordeeld worden.
V4. Gelukkig heeft de Heer ook enkelen, “enkele namen”, ontdekt in Sardis die trouw gebleven zijn. Zij geloven niet alleen in de rechte leer, maar leven ook in oprechte afzondering van de wereld, met het oog op de Heer gericht. Zij hebben “hun kleren niet bevlekt”. Dit wil zeggen dat zij zich persoonlijk rein bewaard hebben van de vele onreinheden die het protestantisme kenmerken, zoals bijbelkritiek en modernisme.
De Heer waardeert dit op een bijzondere wijze. Zoals ze op aarde voor Hem hebben gewandeld in reinheid, zo zullen ze in de toekomst met Hem in “witte kleren” mogen wandelen. De bijzondere waardering voor hun afzondering in Sardis wordt door de Heer nog benadrukt door Zijn vermelding dat “zij het waard zijn”. Deze uitdrukking is daarom speciaal, omdat die in dit boek verder alleen voor God (Op 4:11) en het Lam (Op 5:9,12) wordt gebruikt.
V5. Het is het deel van de overwinnaars om “met witte kleren” bekleed te worden. Dat betekent dat de reinheid die zij op aarde bezaten hen altijd zal kenmerken. Een aanvullende beloning is verbonden met hun “naam”. De Heer kent ieder van de overwinnaars bij name. Op aarde kunnen hun namen wel uit kerkelijke registers worden verwijderd omdat zij niet met de koers van de kerk meegaan. Maar zij mogen weten dat er een register is dat door de Heer Jezus wordt bijgehouden en waarin hun namen met onuitwisbare inkt staan opgeschreven (Op 13:8; 17:8; 20:15; 21:27; vgl. Dn 12:1; Lk 10:20; Fp 4:3). Als extra troost voegt de Heer eraan toe dat Hij de aandacht van Zijn Vader en Diens engelen op hun naam zal vestigen vanwege hun trouw aan Hem (Lk 9:26; 12:8).
V6. Ook hier kan de oproep aan de individuele gelovige om te horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt, niet meer worden gedaan aan het geheel. Je hebt gezien dat het geheel dood is, maar ook dat er opgeroepen is waakzaam te zijn en dat er ‘overigen’ zijn. Daarom komt de oproep “wie een oor heeft” na de belofte voor overwinnaars. Als er onder hen iemand is die een oor heeft en hoort, zal hij de boodschap ter harte nemen en de beloning voor de overwinning in ontvangst mogen nemen.
Lees nog eens Openbaring 3:1-6.
Verwerking: Hoe zorg jij ervoor ‘dat je kleren wit blijven’?
7 - 13 Boodschap voor Filadelfia
7 En schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die de sleutel van David heeft, Die opent en niemand zal sluiten, en Die sluit en niemand opent: 8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, die niemand kan sluiten; want u hebt kleine kracht en hebt Mijn Woord bewaard en Mijn Naam niet verloochend. 9 Zie, Ik geef [enigen] uit de synagoge van de satan, die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken dat zij komen en zich neerbuigen voor uw voeten en erkennen dat Ik u heb liefgehad. 10 Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen. 11 Ik kom spoedig, houd wat u hebt, opdat niemand uw kroon neemt. 12 Wie overwint, die zal Ik maken tot een pilaar in de tempel van Mijn God en hij zal geenszins meer daaruit weggaan; en Ik zal op hem schrijven de Naam van Mijn God en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt van Mijn God, en Mijn nieuwe Naam. 13 Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
V7. Het zendschrijven aan Filadelfia is evenals dat aan Smyrna zonder verwijten. De Heer noemt alleen prijzenswaardige dingen en moedigt aan in hetzelfde spoor verder te gaan. De naam Filadelfia betekent ‘broederliefde’. Filadelfia is een gemeente waarin liefde voor elkaar is. Die liefde vloeit voort uit liefde voor de Heer en Zijn Woord. Tegelijk vormt de liefde voor elkaar de juiste atmosfeer waarin de liefde voor de Heer en voor Zijn Woord tot uiting kunnen komen.
Filadelfia is voortgekomen uit Sardis. Zij die in Sardis een levend geloof in Christus hadden, zijn uit de doodsheid weggetrokken. Er ontstond als een werk van Gods Geest een nieuwe beweging die zich helemaal aan de Heer en Zijn Woord wijdde. In de levens van de gelovigen was een persoonlijke, levende verbinding met Christus. Hij was alles voor hen. Dit zien we in de kerkgeschiedenis in de negentiende eeuw gebeuren.
De Heer Jezus stelt Zich aan deze gemeente voor met kenmerken die je niet in Openbaring 1 hebt gezien. Hier spreekt Hij als “de Heilige” omdat zij zich hebben geheiligd, dat wil zeggen afgezonderd van het kwaad. Dit kwaad is de schijn van leven in Sardis. Hij spreekt ook als “de Waarachtige” omdat dit ook bij hen past. Zij willen in oprechtheid en trouw wandelen, naar de waarheid die in hun binnenste is, waarnaar Hij zoekt en die Hij daar ziet (Ps 51:8).
Hij heeft ook “de sleutel van David”. Hij is de ware David (Js 22:22) en de Enige Die toegang heeft tot en recht heeft op alle beloften die aan David zijn gedaan. Wie de sleutel heeft, heeft de macht om te openen en te sluiten (Jb 12:14b).
V8. De Heer kent hun werken. Om welke werken het gaat, wordt niet gezegd. Het zullen voor de wereld en de christenheid geen indrukwekkende werken zijn, maar de Heer kent ze en waardeert ze. Hij wijst hen erop dat Hij hun “een geopende deur” heeft gegeven. Het zwakke overblijfsel krijgt van de Heer een open deur, een begaanbare weg, zonder dat iemand die kan blokkeren (Ko 4:3; 1Ko 16:9). Het is een deur tot de schatkamers, tot de kennis van Gods Woord en zijn verborgenheden en tot de stad van God.
Misschien ben jij in een situatie die vergelijkbaar is met Sardis. Om je heen zijn mensen die zich christen noemen, maar ze zijn het slechts in naam. Er is een belijdenis, maar geen leven. Als je naar leven verlangt, zal Hij een deur voor je openen naar een situatie waarin Hij en Zijn Woord alles zijn. Hij zal je daarvoor in contact brengen met anderen die dat verlangen ook hebben. Vraag Hem ernaar en Hij zal je de weg laten zien. Die weg vind je in Zijn Woord dat Hij met Zijn sleutel zal ontsluiten, zodat je daarin Zijn schoonheid ziet en ervan geniet.
Hij weet dat jij, net als van de gemeente in Filadelfia wordt gezegd, “kleine kracht” hebt. Dat betekent dat Hij weet dat je van Hem afhankelijk bent. Filadelfia – en iedere gelovige en elke gemeenschap die zo wil zijn – doet niet van zich spreken in de wereld. Hun en ook jouw kracht ligt in de Heer en in ‘het bewaren van Zijn Woord’. Met Zijn Woord wordt de Bijbel bedoeld, maar dan als het Woord dat Hij gesproken heeft. Het geeft enorme geestelijke kracht als je de Bijbel leest als de woorden van de Heiland Die jou liefheeft en Die jij liefhebt. Je koestert dat Woord omdat het over Hem gaat en Hij het gesproken heeft. Het gaat jou om Hem, je hebt Hem en dat is je genoeg.
Nog een waardering die de Heer uitspreekt, is dat zij Zijn “Naam niet verloochend” hebben. Zijn Naam betekent alles voor hen. Daaraan houden ze vast. Dat is voor jou toch ook zo? Aan Zijn Naam heb je je redding te danken (Hd 4:12) en in Zijn Naam mag je met medegelovigen als gemeente samenkomen (Mt 18:20). Een andere naam wil je niet, die wijs je af, want een andere naam zou een verloochening van Zijn Naam betekenen.
V9. Het overblijfsel stond onder grote druk van de massa van de belijdende christenheid. Een groep die niet meegaat met de gevestigde kerken, wordt door hen neergezet als een gevaarlijke sekte. Ze beweren “dat zij Joden zijn”, dat wil zeggen dat ze zich uitgeven voor het ware volk van God. Je kunt dit toepassen op mensen die met hun mond beweren dat ze echte christenen zijn en een claim leggen op alles wat God de ware christen heeft beloofd. Van zulke mensen is de christenheid vol. Maar de Heer noemt de naambelijders “de synagoge van de satan”. Waar Hij niet het middelpunt is en met Zijn Woord geen rekening wordt gehouden, worden mensen een prooi van de satan.
Ter bemoediging zegt de Heer toe dat Hij valse belijders tot de erkenning zal brengen dat Hij dit zwakke overblijfsel heeft liefgehad. Hij zal de trouwe gelovigen eenmaal rechtvaardigen tegenover de valse christenen, de naambelijders. Allen die zich ten onrechte met Zijn Naam hebben getooid, zal Hij ontmaskeren. De valse belijders zullen ertoe gedwongen worden te erkennen dat de door hen verachte gelovigen degenen zijn die door de Heer Jezus werden geliefd.
V10. De Heer heeft nog meer bemoedigingen. Hij prijst hen dat ze ‘het woord van Zijn volharding hebben bewaard’. Hiermee bedoelt de Heer dat Hij heeft gezegd dat Hij spoedig zal komen. Hij ziet met volharding uit naar de opname van Zijn bruid. Dit woord heeft weerklank gevonden in hun harten: zij zien ook naar Hem uit. Dat houdt in dat Hij nog niet regeert. Hij wacht nog geduldig op Zijn koninkrijk en dat moeten wij ook doen (2Th 3:5).
Omdat zij zo volhardend uitzien naar Zijn komst, belooft de Heer hun dat Hij ervoor zal zorgen dat zij niet in de oordelen zullen komen die binnenkort de aarde zullen treffen. Voordat dit “uur van de verzoeking” aanbreekt, zal Hij de gemeente opnemen. De tweede helft van ‘het uur van de verzoeking’ is de periode van de grote verdrukking (Mt 24:21; Jr 30:7,11; 2Th 2:9-10).
Het gebied waarover deze verzoeking komt, is “het hele aardrijk”. De mensen die erdoor getroffen zullen worden, worden genoemd “hen die op de aarde wonen”. Het zijn de aardbewoners, de mensen die de aarde tot hun thuis rekenen en zich daar vast hebben gevestigd als hun definitieve verblijf. God en Zijn rechten en de eeuwigheid liggen totaal buiten hun gezichtsveld (Ps 17:14).
V11. Als een extra bemoediging belooft de Heer spoedig te zullen komen. Wel spoort Hij hen aan te houden wat ze hebben. Wat ze hebben, is niet veel. Toch is deze oproep nodig om niet te verliezen wat ze hebben: een warme liefde voor de Heer en voor elkaar. Als dat wordt losgelaten, ontstaat de lauwheid van Laodicéa. Dat zullen we in de volgende en laatste zendbrief zien.
Ook voor jou is deze oproep belangrijk om ter harte te nemen. Verlies je warme liefde voor de Heer niet! Er is een “kroon” verbonden aan je gehechtheid aan de Heer en je genegenheid voor Hem. De kroon is de voor iedereen zichtbare waardering van de Heer voor jouw liefde voor Hem. Hij zal je daarmee versieren en eren.
V12. Hoewel de gemeente in Filadelfia geen verwijt wordt gemaakt en er geen oproep tot bekering te horen is, is er toch sprake van overwinning. Overwinnaars zijn zij die niet alleen Sardis hebben verlaten en Filadelfia geworden zijn, maar ook met heel hun hart daaraan vasthouden. De volgende zendbrief laat zien dat het mogelijk is dat de warme liefde voor de Heer Jezus afkoelt.
Wie overwint, wordt door de Heer gemaakt “tot een pilaar in de tempel van Mijn God”. Dit staat in groot contrast met de plaats die ze op aarde hebben ingenomen. Daar zijn ze van geen betekenis geacht en zijn ze zelfs als hinderlijk bestempeld omdat ze de groei van de kerk in de weg hebben gestaan. In de opstanding zullen ze echter pilaren blijken te zijn waarop Gods huis rust (vgl. Gl 2:9). Een pilaar is een symbool van kracht. Zij die juist in hun zwakheid zoveel geestelijke kracht hebben getoond, zullen tot in eeuwigheid pilaren zijn. Van bezwijken zal geen sprake zijn.
Het zijn de overwinnaars in Filadelfia die Gods huis maken tot een geestelijk huis. In dat huis worden geestelijke offers gebracht en wordt de Vader aanbeden door Zijn zonen. Daar wordt God genaderd door priesters die weten wat Hem waardig is en toekomt. Zij die dit vandaag waarmaken, zullen daar in de opstanding een speciale dienst in mogen doen.
Maar de belofte voor de overwinnaar gaat nog verder. Op hem schrijft de Heer Jezus “de Naam van Mijn God”. Dit geeft de heel persoonlijke relatie aan die Hij heeft met Zijn God. De overwinnaars geeft Hij daarvan een diepe indruk, wat ook aan hen te zien zal zijn.
Hij schrijft op hen ook “de naam van de stad van Mijn God”. Op aarde heeft de gelovige in Filadelfia geen blijvende stad gehad, maar heeft hij de toekomstige stad gezocht (Hb 13:14). Daaraan zal hij tot in eeuwigheid verbonden zijn en dat zal ook aan hem te zien zijn. Die stad is “het nieuwe Jeruzalem”, dat is de gemeente, die “uit de hemel neerdaalt van Mijn God”. Dit neerdalen van het nieuwe Jeruzalem zie je aan het einde van het boek gebeuren (Op 21:2), maar hier wordt aan de overwinnaar dit tafereel al in het vooruitzicht gesteld.
Ten slotte zegt de Heer dat Hij ook “Mijn nieuwe Naam” op de overwinnaar zal schrijven. Dat is de Naam die Hij nu, in de heerlijkheid, heeft (Op 19:12; Fp 2:9; Hb 1:4).
Zijn al deze dingen ook geen aansporing voor jou om je niet te richten op de aardse dingen, maar uit te zien naar de hemelse dingen? Wil jij je vanuit je liefde voor de Heer Jezus niet verbinden met enig godsdienstig systeem op aarde, maar met de stad die in de hemel is, de gemeente in haar hemelse karakter? Dan zul jij daarvoor straks door de Heer Jezus op heel persoonlijke wijze worden beloond. Je ziet dat aan het vijf keer door Hem herhaalde ‘Mijn’. Vier keer benadrukt Hij daarmee Zijn eigen heel persoonlijke relatie met God en één keer Zijn heel persoonlijke relatie met iedere gelovige die in Filadelfia een overwinnaar is (vgl. Jh 20:17; Hb 2:11-13).
V13. Het kan zijn dat er in het ‘Filadelfia’ waar jij mogelijk bent, gevreesd moet worden dat de vurige liefde wat aan het doven is. Dan komt het er juist op aan dat jij een oor hebt om te horen. Daarom komt aan het slot van deze zendbrief de vraag heel persoonlijk tot jou: ‘Heb jij een oor om te horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt?’
Lees nog eens Openbaring 3:7-13.
Verwerking: Wat kun jij eraan doen om te houden wat je hebt?
14 - 22 Boodschap voor Laodicéa
14 En schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicéa: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het begin van de schepping van God: 15 Ik weet uw werken, dat u niet koud bent en niet heet. Was u maar koud of heet! 16 Daarom omdat u lauw bent en niet heet of koud, zal Ik u uit Mijn mond spuwen. 17 Omdat u zegt: Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek, en u weet niet dat u de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte bent, 18 raad Ik u aan goud van Mij te kopen, gelouterd door vuur, opdat u rijk wordt; en witte kleren, opdat u bekleed wordt en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt; en ogenzalf om uw ogen te zalven, opdat u kunt kijken. 19 Allen die Ik liefheb, bestraf en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. 20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik <ook> bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem houden en hij met Mij. 21 Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen en Mij gezet heb met Mijn Vader op Zijn troon. 22 Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
V14. Je hebt gezien dat Sardis is voortgekomen uit Thyatira en Filadelfia uit Sardis. Deze ontwikkeling wordt voortgezet in Laodicéa, want Laodicéa komt voort uit Filadelfia. In de kerkgeschiedenis ziet dat op stromingen en kerken die zijn voortgekomen uit de opwekkingen van de negentiende eeuw. Ze hebben wel hun wortels in wat een werk van Gods Geest is geweest, maar de wortels zijn verdord. Ze beroemen zich op geestelijk erfgoed, maar er is geen verbinding met de Erfgenaam.
In Laodicéa zie je wat er gebeurt als het licht uitdooft dat God aan Filadelfia heeft geschonken. Of nog beter: als de warmte van de liefde voor de Heer Jezus afneemt en er lauwheid komt. Die lauwheid neemt de Heer Jezus de engel van de gemeente in Laodicéa kwalijk (verzen 15-16). De gemeente beroemt zich op geestelijke rijkdommen, terwijl er voor de Heer Jezus geen plaats is. Hij staat buiten. Het verschil tussen Filadelfia en Laodicéa is wel eens op treffende wijze zo beschreven: Filadelfia heeft niets behalve de Heer, Laodicéa heeft alles behalve de Heer.
De Heer stelt Zich aan Laodicéa niet voor met een van Zijn rechterlijke kenmerken uit Openbaring 1. De kenmerken die Hij hier heeft, laten het contrast zien tussen wat de gemeente is geworden en wat Hij is gebleven. Hij is de standaard van wat de gemeente moet zijn. Hierdoor plaatst Hij de gemeente in het licht en laat Hij de afwijking zien. Hij stelt Zich als “de Amen” voor omdat er geen nieuwe fase in de kerkgeschiedenis meer te verwachten is. De eerstvolgende gebeurtenis voor de gemeente is de opname van de gelovigen. ‘Amen’ betekent ook dat Christus het laatste woord zal hebben (2Ko 1:20).
Hij is en blijft, terwijl de gemeente in groot verval is geraakt, ook “de trouwe en waarachtige Getuige”. Hij legt in absolute trouw en alle waarachtigheid, zonder enig bedrog, getuigenis af van Gods rechten. Tevens is Hij, zoals Hij het begin is van de eerste schepping, ook “het begin van de schepping van God” ofwel van de nieuwe schepping (2Ko 5:17; Gl 6:15). Zo wordt over Hem gesproken in de brief aan de Kolossenzen, een brief die de Laodiceëers kenden (Ko 1:18; 4:16). De gemeente had op aarde de manifestatie van de nieuwe schepping moeten zijn. Daarvan is ze afgeweken, maar Christus blijft Dezelfde.
V15. De werken waarover de Heer hier spreekt en die Hij weet, zijn geen werken die Hij kan prijzen, maar waarover Hij Zijn afkeuring moet uitspreken. Zij denken dat ze vol goede werken zijn, maar de Heer kijkt daar doorheen en doorziet hun ware toestand. Ze zijn niet koud zoals Sardis en niet heet zoals Filadelfia. Waren ze maar een van beide! Dan stonden ze ergens voor. Je kunt beter te maken hebben met een totaal ongelovig iemand die fanatiek ergens voor gaat, dan met iemand die vol is van zichzelf.
V16. Lauw is misselijkmakend. Het brengt tot kokhalzen. De Heer kan dan ook maar één ding met hen doen en dat is hen ‘uit Zijn mond spuwen’. Hij staat ook op het punt dat te doen.
V17. Voordat Hij hen uitspuwt, houdt Hij hun voor waaruit hun lauwheid bestaat. Ook draagt Hij nog oplossingen aan om hun lauwheid te veranderen en geeft Hij nog een mogelijkheid aan de enkeling om zich te bekeren. Hun lauwheid bestaat uit vol zijn van zichzelf in plaats van vol zijn van Christus. De gemeente is op aarde gelaten om van Christus te getuigen. Dat doet ze niet meer. Ze laat echter niet alleen na van Christus te getuigen, maar in plaats daarvan begint ze van zichzelf te getuigen. Daaraan zie je hoe diep ze is gevallen. De gemeente wordt alles en Christus verdwijnt. De gemeente maakt zichzelf aantrekkelijk en niet Christus.
Een kleine illustratie van deze ontwikkeling: In een gebouw van een Engelse gemeente werd vele jaren geleden door toegewijde gelovigen een bordje opgehangen. Daarop was de tekst geschilderd: ’Only Jesus’ (‘alleen Jezus’). Die twee woorden gaven uiting aan hun grote liefde voor Hem. Na vele jaren vervaagden de letters ‘Jes’, zodat er alleen nog stond: ‘Only …us’ (‘alleen wij’).
De gemeente in Laodicéa heeft de mond vol van zichzelf. De Naam van de Heer Jezus is voor hen een middel tot zelfverheffing geworden, niet een voorwerp van liefde. Zij zijn rijk, zij hebben de waarheid. Ze hebben geen anderen nodig, want ze hebben aan niets gebrek. Maar ze weten niet dat ze “de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte” bij uitstek zijn. Het lidwoord “de” legt er de nadruk op dat ze het in de volste zin van het woord zijn. Ze zijn totaal blind voor hun eigen situatie, voor waar ze geestelijk staan. Ze beseffen niet eens dat de Heer niet meer met hen is, maar buiten de deur staat.
V18. De Heer raadt aan van Hem te kopen. Tegen inlevering van hun eigendunk zullen ze van Hem “goud” krijgen. Goud spreekt van Goddelijke heerlijkheid en staat tegenover hun menselijke heerlijkheid, het roemen in zichzelf. Dit goud is vrij van elke onzuiverheid, want het is door het vuur van het oordeel gelouterd. Het bezit van Goddelijke heerlijkheid door het werk van de Heer Jezus is de ware rijkdom van de gelovige.
De belijdende christen zonder Christus heeft ook geen “witte kleren”, die spreken van reinheid die in Gods tegenwoordigheid kan zijn. De witte kleren staan tegenover de vuile kleren van eigen gerechtigheid. Maar de lauwe naamchristen kan met Christus bekleed worden door zich te bekeren (vgl. Rm 13:14). Door het bloed van het Lam weet de gelovige dat hij rein en bedekt voor God is. Al hun werken (vers 15) vormen geen bedekking, zoals de schorten die Adam en Eva van vijgenbladeren maakten, geen bedekking waren voor hun naaktheid (Gn 3:7,10). God gaf hun de juiste bedekking door hen met de huid van een dier te bekleden (Gn 3:21). Dat wil zeggen dat er een dier gedood moest worden, wat wijst op het werk van de Heer Jezus.
Alleen via die weg is er “ogenzalf” verkrijgbaar om te kunnen zien. Het is de zalving met de Heilige Geest (1Jh 2:20), waardoor er inzicht gekregen kan worden in de dingen van God.
V19. In Zijn liefde is de Heer Jezus bezig hen te bestraffen en te tuchtigen. Hij wil allen aanspreken die zich bevinden in een toestand die vergelijkbaar is met die van Laodicéa, ook door gebeurtenissen. Al Zijn inspanningen zijn erop gericht dat hun hart weer voor Hem gaat kloppen en zij weer in de juiste verhouding tot Hem komen te staan. Hij wil dat ze ijverig worden in het veroordelen van zichzelf en dat ze zich tot Hem bekeren.
V20. In Zijn genade probeert Hij zelfs nu nog hun hart en geweten te bereiken. Hij zoekt een plaats in hun genegenheden. Hij staat aan de deur en klopt. Dat wil zeggen dat de Heer buiten staat en ze hebben het niet eens door! Ze hebben niet eens gemerkt dat Hij is weggegaan. In hun verbeelding menen ze dat Hij bij hen is. Zij hebben immers de waarheid?
Voor de gemeente als geheel is de situatie zo geworden, dat zij zal worden uitgespuwd. Maar de Heer richt zich tot de enkeling. Mocht er “iemand” zijn die Zijn stem hoort en de deur opendoet, dan zal Hij binnenkomen om de maaltijd met hem te houden en hij met Hem.
Ben jij misschien in een dergelijke situatie? Dan is het niet hopeloos. De Heer klopt nu aan jouw deur. Hoor je Zijn stem? Doe Hem dan open om Hem binnen te laten in je leven. Zijn binnenkomen betekent dat Hij deelneemt aan alles wat je bezighoudt en wil delen in al je beproevingen en oefeningen. Dan zal Hij jou laten delen in alles wat Hij heeft. Het resultaat zal zijn dat je je weer zult verheugen in “al de schatten van de wijsheid en kennis” die in Hem verborgen zijn (Ko 2:3).
V21. Je kunt een overwinnaar zijn. Een overwinnaar in Laodicéa is iemand die te midden van dit slechte gezelschap de deur van zijn hart openzet voor de Heer en Hem binnenlaat. Daaraan is een beloning verbonden en wel van het regeren met Hem. Het is niet de grootste beloning van de zeven. Het is niet een typisch christelijke beloning. Deze beloning wordt gedeeld met alle gelovigen van het Oude Testament en met hen die uit de grote verdrukking komen. Toch is het groot om met de Heer Jezus op Zijn troon te zitten.
Hij verbindt Zich met de overwinnaar in Laodicéa door te zeggen dat die overwinnaar op dezelfde wijze als Hij overwonnen heeft. De Heer geeft hier wel een bewijs van Zijn grote genade door hun overwinning te vergelijken met die van Hem. Wel is Hij Zelf gaan zitten op de troon van de Vader, nadat Hij het hele werk had volbracht dat de Vader Hem te doen had gegeven. Die plaats komt Hem dan ook rechtens toe. Dat is geen genade, Hij heeft die plaats verworven en ingenomen op grond van Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan.
V22. De Heer Jezus wordt niet moe ertoe op te roepen om te horen, maar er komt een einde aan. Hij doet het voor de zevende en laatste keer. Heb jij een oor om te horen? Luister dan naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
Lees nog eens Openbaring 3:14-22.
Verwerking: Kan de Heer bij jou binnenkomen om de maaltijd met jou te houden en jij met Hem? Hoe stel jij je hart voor Hem open?