Van toepassing op zondaars
We hebben eerder gezien dat de wedergeboren christen niet onder de wet, maar onder de genade is (Rm 6:14). Dat betekent niet dat de wet geen functie meer heeft. De wet is van God. Ze “is dus heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed” (Rm 7:12). Alleen is het van belang de wet op de juiste manier toe te passen. De wet van God heeft niets van haar kracht verloren. Ze staat in haar volle kracht overeind. Als nu de gelovige niet meer onder de wet is, op wie is de wet dan wel van toepassing? Hierover lezen we in de eerste brief aan Timotheüs:
“8 Maar wij weten dat de wet goed is als iemand haar wettig gebruikt, 9 doordat hij dit weet dat [de] wet niet bestemd is voor een rechtvaardige, maar voor wettelozen en weerspannigen, voor goddelozen en zondaars, voor onheiligen en ongoddelijken, voor vadermoorders en moedermoorders, voor doodslagers, 10 hoereerders, hen die bij mannen liggen, mensenrovers, leugenaars, meinedigen en al wat verder ingaat tegen de gezonde leer, 11 volgens het evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God dat mij is toevertrouwd” (1Tm 1:8-11).
Vers 8 begint met “wij weten”. Dit maakt duidelijk dat we geen enkele twijfel aangaande de wet en het gebruik ervan hoeven te hebben. De kracht van de wet ligt in de veroordeling. De wet bewerkt toorn (Rm 4:15) en is de bediening van de dood (2Ko 3:7,9). De wet geeft geen kracht om aan de heilige eisen van God te voldoen. Ze stelt de zonde als overtreding in het licht (Rm 3:20) en velt daarover een onbarmhartig en rechtvaardig oordeel (Hb 10:28).
Dit maakt duidelijk dat de wet niet bestemd is voor een rechtvaardige, want die heeft erkent dat hij een zondaar is. Het oordeel van de wet is voor hem door Christus gedragen (Gl 3:13).
Er volgt een opsomming van mensen voor wie de wet wel bestemd is (1Tm 1:9-11). Daaruit blijkt dat de wet een middel is waardoor het geweten van de zondaar in Gods licht wordt gebracht. De wet moet aan hen worden voorgehouden om hun duidelijk te maken dat ze Gods toorn over zich afroepen. Daaronder vallen ook de “hoereerders” en “hen die bij mannen liggen” (1Tm 1:10). Zij treden het huwelijk als instelling van God met voeten en overtreden het zevende gebod (Ex 20:14). Dit gebod betreft alle zonden van seksuele aard, ongeacht of het gaat om heteroseksuele zonden of om homoseksualiteit.