Waar was Christus in de tijd tussen het moment van Zijn sterven op het kruis op vrijdagmiddag en Zijn opstanding drie dagen later op zondagmorgen en wat deed Hij in die tijd?
Inleiding
Tijdens een recente bijbelstudie in de gemeente werd de vraag gesteld: Waar was Christus in de tijd tussen het moment van Zijn sterven op het kruis op vrijdagmiddag en Zijn opstanding drie dagen later op zondagmorgen? Daaraan werd de vraag gekoppeld: Wat deed Hij in die tijd?
Kort daarop, op 2 september 2023, stond er in het Reformatorisch Dagblad in de rubriek Opinie een theologisch verhaal van iemand over de nederdaling van Christus in de hel. Waar het om draait, is volgens de schrijver dit: ‘Alleen in het licht van Christus’ nederdaling ter hel valt zinvol over de hel te spreken.’ Het is nogal wat om zoiets te beweren, want stel je voor dat Christus niet is neergedaald in de hel….
Dat de Heer Jezus zou zijn neergedaald in de hel, staat wel in artikel 4 van de Apostolische geloofsbelijdenis, maar waar staat het in de Bijbel? Ik ben in het opiniestuk geen enkele Bijbeltekst tegengekomen die dit ‘leerstuk’ ondersteunt.
Geest, ziel en lichaam
De Heer Jezus is door Zijn geboorte uit Maria waarachtig Mens geworden, naar geest, ziel en lichaam. Hij is als Mens gestorven. Over elk van deze drie aspecten van Zijn Mens-zijn zegt de Schrift iets met betrekking tot Zijn dood:
1. De laatste woorden die Hij op het kruis sprak, waren: “Vader in Uw handen beveel Ik Mijn geest.” Direct daarna staat er: “En toen Hij dit gezegd had, stierf Hij” (Lk 23:46). Hier horen we over Zijn gaan naar de Vader, naar boven. Dat is een volledig andere richting dan een neerdalen in de hel.
2. Even daarvoor had Hij tegen een van de boosdoeners die naast Hem hing en tot geloof in Hem was gekomen, gezegd: “Voorwaar, Ik zeg u: vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn” (Lk 23:43). Hier spreekt de Heer Jezus over het gaan naar een heerlijke plaats, het paradijs, die boven, in de derde hemel, is (2Ko 12:2-4). Ook in deze woorden horen we niets wat ook maar enigszins doet denken aan een neerdalen in de hel.
3. Over Zijn gestorven lichaam wordt met het grootste respect gesproken. Toen Hij was gestorven, ging de rijke Jozef van Arimathéa ‘naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus’ (Mt 27:57-58). Hij kreeg het, nam het van het kruis af, ‘en legde Hem in een uitgehouwen graf waarin nog nooit iemand was gelegd’ (Lk 23:52- 53).
Zijn haters wilden Zijn lichaam bij de goddelozen in een soort massagraf begraven en in de anonimiteit laten verdwijnen (Js 53:9a). God bepaalde anders en zorgde ervoor dat Zijn lichaam waardig werd begraven, passend bij de wijze waarop Christus in dat lichaam tot Zijn eer had geleefd: ‘Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in Zijn mond geweest is’ (Js 53:9b).
In geen van de door Gods Geest geïnspireerde verslagleggingen van Zijn dood door de vier evangelisten kunnen we ook maar de geringste verwijzing vinden naar een ‘nederdaling ter hel’.
Er zijn nog enkele anders Schriftplaatsen die wel worden aangehaald als een ondersteuning van de aanname dat Christus in de hel zou zijn geweest.
Niet aan de hades overlaten
Het eerste Schriftgedeelte dat in dit verband de aandacht vraagt, staat in Handelingen 2 (Hd 2:23-29). In een verklaring van wat er in de Apostolische geloofsbelijdenis staat, beroept men zich daarop. Het is een stukje uit de rede van Petrus op de Pinksterdag, waarin hij spreekt over de dood en opstanding van Christus, waarvoor hij een citaat uit de door David geschreven Psalm 16 aanhaalt (Ps 16:8-11).
David kan wat hij zegt, niet over zichzelf schrijven. Hij is namelijk gestorven, begraven en, als Petrus dit Schriftwoord aanhaalt, nog steeds niet opgestaan. David schrijft hier als een profeet over een Ander, de Heer Jezus. Petrus legt de betekenis van de psalm glashelder uit. Hij spreekt over de volmaaktheid van het werk van Christus op het kruis. Vanwege die volmaaktheid was het onmogelijk dat Hij werd vastgehouden door de weeën van de dood. Hij heeft een kort ogenblik de dood gesmaakt (Hb 2:7a,9a) – en niet de helse smarten! – maar de dood kon Hem niet vasthouden.
De dood had geen vat op Hem. Hij was geen slachtoffer van de dood, maar ging die vrijwillig in. Hij is ook in eigen kracht opgestaan en heeft zo de dood overwonnen (Jh 10:17-18). God heeft, zo zegt Petrus, de banden van de dood, waarin Hij een korte tijd is geweest, ontbonden. Het zou, met eerbied gezegd, onrechtvaardig geweest zijn van God als Hij dat niet had gedaan en Zijn Zoon in de dood had gelaten.
De Heer Jezus wist dat Hij de dood van de zondaar zou sterven, maar Hij ging die dood tegemoet met de Vader voor en naast Zich (Hd 2:25), terwijl Hij zag op de vreugde die daarna zou komen (Hb 12:2). Door Zijn gemeenschap met Zijn God had Hij de vaste hoop op de rust voor Zijn vlees, dat is Zijn lichaam (Hd 2:26). Daaraan twijfelde Hij geen moment.
Het woord ‘graf’ (Ps 16:10) kan een verkeerde indruk wekken. Onder een graf verstaan wij een plaats waarin het lichaam van een gestorvene wordt gelegd. Dat wordt hier echter niet bedoeld. Het woord ‘graf’ is niet de juiste vertaling van het Hebreeuwse woord sheol. Dat woord heeft niet te maken met het lichaam, maar met de ziel. De sheol is de plaats waar de zielen van de gestorvenen direct na hun dood heen gaan, het dodenrijk. In het citaat van Petrus, dat uit de Septuaginta – de Griekse vertaling van het Oude Testament – wordt genomen, staat het woord hades, de Griekse vertaling van sheol.
Wat Zijn ziel betreft, wist Hij dat God die niet aan de hades zou “overlaten” (Hd 2:27a). Dit betekent dat God Zijn ziel niet aan de hades, het dodenrijk, zou prijsgeven. God zou Zijn ziel niet daarheen laten gaan. De hades is de plaats waar de zielen van de in ongeloof gestorven mensen heengaan (Lk 16:23). Christus was “de Heilige” van God, Die in volkomen afzondering voor God tot Zijn eer had geleefd en tot Zijn eer gestorven was.
De pijnen van de dood, die iedere ongelovige in de hades en uiteindelijk eeuwig in de hel lijdt, heeft Hij voor ieder die in Hem gelooft in Zijn ziel geleden in de drie uren van duisternis aan het kruis onder Gods oordeel. Nadat Hij was gestorven, is Hij in het graf gelegd, maar Zijn lichaam zou niet worden aangetast door het verderf van de dood. Ook in Zijn dood was Hij ‘de Heilige’ van God. Daardoor wist Hij dat Hij, dat wil zeggen Zijn lichaam, geen ontbinding zou zien (Hd 2:27b). Na “een korte tijd” in het graf (Hb 2:9) is Hij opgewekt.
Als resultaat van Zijn werk weet de nieuwtestamentische gelovige dat zijn geest en ziel direct na zijn sterven bij de Heer zijn (2Ko 5:8; Fp 1:23), terwijl zijn lichaam in het graf is. Zijn lichaam zal bij de komst van de Heer Jezus voor de Zijnen weer uit het graf tevoorschijn komen, maar dan vernieuwd, en worden verenigd met zijn geest en zijn ziel (1Th 4:16; 1Ko 15:52).
De hades
Een korte toelichting op wat de hades voorstelt, kan verhelderend zijn. Er wordt wel verondersteld dat met de hades het ‘dodenrijk’ wordt bedoeld, met daarin een afdeling voor ongelovigen, de plaats van pijn, een afdeling voor gelovigen, het paradijs. Ik heb dat ook wel gedacht. Totdat ik naging waar het woord ‘hades’ wordt gebruikt. Het komt tien keer voor in het Nieuwe Testament (Mt 11:23; 16:18; Lk 10:15; 16:23; Hd 2:27,31; Op 1:18; 6:8; 20:13,14). In alle gevallen heeft het een negatieve betekenis. Toen ik daarbij zag dat de dood en ook de hades uiteindelijk door God worden geworpen in de poel van vuur, werd het me duidelijker.
Wat me ook hielp, was wat de Heer Jezus zegt over de scheiding tussen de hades als de plaats van pijn en de schoot van Abraham als de plaats van volkomen geluk (Lk 16:23). Daartussen is een onoverbrugbare kloof (Lk 16:26). Dat iemand die door bekering en geloof een lid van Gods gemeente is, niet in de hades, de plaats van pijn, komt, onderstreept dat de hades een plaats is waar zich uitsluitend mensen bevinden die in ongeloof zijn gestorven (Mt 16:18).
De prediking tot de geesten in gevangenschap
Een volgend gedeelte dat in verband wordt gebracht met de tijd dat de Heer Jezus in het graf verbleef, staat in 1 Petrus 3 (1Pt 3:18-20). Petrus schrijft zijn brief aan Joden die moeten leren naar Christus te kijken, zoals de Heilige Geest Hem laat zien (Jh 16:13-14). Zij voelden zich sterk aangetrokken door een Christus op aarde, Die regeert. In die verwachting hadden ze altijd geleefd. Nu Christus niet lichamelijk aanwezig was, moest hun duidelijk worden gemaakt dat Christus door Zijn Geest werkt. Daar moesten ze als het ware aan wennen. Petrus vertelt hun en ook ons, dat dit niet iets totaal nieuws is. Als illustratie daarvoor wijst hij op Noach en het werk van de Geest in diens tijd. Christus predikte in de Geest door Noach tot de mensen te midden van wie hij leefde (Gn 6:3).
Die mensen worden hier nader omgeschreven als “de geesten in gevangenschap”. Hiermee worden niet de geesten van gestorven ongelovigen bedoeld, maar gewoon de mensen die leefden in de dagen van Noach. Het is dwaasheid te veronderstellen dat Christus nog een prediking zou hebben voor gestorven mensen (vgl. Lk 16:23-26). Dat er wordt gesproken over ‘de geesten in gevangenschap’ wil zeggen dat deze mensen in de macht van de grote boze geest, de duivel, waren. De duivel hield hun geest gevangen (vgl. 2Ko 4:4; Ef 2:2). Wie gezag heeft over iemands geest, heeft gezag over de hele persoon. De prediking van Noach door de Geest van Christus was gericht tot deze mensen die de geestelijke gevangenen van de satan waren.
In een studie die ik enige tijd geleden onder ogen kreeg, getiteld ‘De vrijlating van de Oud Testamentische gelovigen uit het Rijk der Dood – Een Bijbelse Onderbouwing’, wordt wat Petrus hier zegt, nogal merkwaardig uitgelegd. Er wordt gesteld dat Christus, direct nadat Hij was opgestaan uit de doden, met Zijn verheerlijkte lichaam weer terugging naar de ‘hades’, het dodenrijk, maar nu als Overwinnaar, om daar Zijn overwinning te proclameren. Dit is pure fantasie. Wat valt er in de ‘hades’ te proclameren? Ieder die daar is, is zich ervan bewust dat hij daar terecht is. Dat hebben we gezien in de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus.
Er is zeker sprake van een proclamatie van de overwinning van Christus over de satan en al zijn demonen. Die heeft echter niet te maken met een proclamatie in de ‘hades’, maar met Zijn dood aan het kruis (Ko 2:15). Juist door in de dood te gaan, dat is het vrijwillig ondergaan van de dood als het oordeel van God over de zonde, heeft Hij hem, die de macht over de dood had, dat is de duivel, ontwapend (Hb 2:14). De duivel is niet alleen uitgeschakeld, hij is ook vernederd.
Christus behaalde “openlijk” de totale overwinning. Er is geen enkele nadere proclamatie nodig. Alle eer komt Hem toe, Die in zwakheid gekruisigd is en op die manier overwon. Wat is zwakker en meer vernederend dan aan het kruis te hangen? Maar daardoor behaalde Hij de totale overwinning. De triomf is compleet. De proclamatie daarvan mag tot op vandaag klinken in de prediking van het evangelie aan mensen die in hun zonden leven, opdat ze zich bekeren en voor eeuwig behouden worden.
Neergedaald naar de lagere delen van de aarde
Nog een vers dat in dit verband ten onrechte wordt aangehaald, is dat Christus is “neergedaald naar de lagere <delen> van de aarde” (Ef 4:9). Dit vers staat in een gedeelte dat gaat over wijze waarop de overwinning van Christus over de dood heeft plaatsgevonden. Dat is gebeurd doordat Hij op aarde is neergedaald, en niet alleen op aarde, maar in de lagere delen ervan, wat wil zeggen in de dood en het graf.
Als Hij alleen op aarde was gekomen, had Hij de gevangenschap niet gevangen kunnen nemen (Ef 4:8). Hij moest in de dood, in het graf. Het is de overwinning van Iemand Die het hol van de leeuw is binnengegaan, Die door de dood heen is gegaan en daaruit als Triomfator tevoorschijn is gekomen.
Conclusie en oproep
De conclusie is dat de Schrift geen enkele aanwijzing geeft voor de opvatting dat Christus in de hel geweest zou zijn. Er is ook geen enkele aanwijzing voor een bepaalde activiteit van Hem tussen Zijn sterven en opstanding.
De hel is een uiterst ernstige waarheid met een dringende aansporing het evangelie te brengen aan hen die daarnaar op weg zijn. De hel vraagt geen theologische bespiegelingen in bewoordingen die bewondering oproepen, maar moet hart en geweten raken en uitdrijven tot gebed voor verloren mensen. Een dergelijke oproep mis ik zeer in het opinieartikel.
De hel is niet vooral een plaats van buitensluiting. Zeker is het de plaats waar een mens zonder enige verbinding met God en anderen is. Het is echter vooral de plaats waar de mens die heeft geweigerd zich voor God te buigen in onuitblusbaar vuur eindeloos pijn lijdt. Zo spreekt de Heer Jezus daarover en zo moet het ook in ons spreken daarover zijn (Mt 3:12; 18:18; 25:41; Mk 9:43-48; Lk 3:17; zie ook Jd 1:23; Op 19:20; 20:10,14-15; 21:8). Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God (Hb 10:31).