Inleiding
Numeri 19 is het hart van het boek Numeri, zoals Leviticus 16 dat voor het boek Leviticus is. De zondoffers in Leviticus hebben tot doel om een betrekking te herstellen. Het gaat daar om dingen die uit onszelf voortkomen. In Numeri gaat het om wat wij ontmoeten in ons gaan door de woestijn. Daar lopen wij gevaar van buitenaf verontreinigd te worden. We worden opgeroepen onszelf “onbesmet van de wereld te bewaren” (Jk 1:27) en onszelf te “reinigen van alle bevlekking van [het] vlees en van [de] geest” (2Ko 7:1). Besmetting, bevlekking, verontreiniging gebeurt als wij met de dood in aanraking komen. Hoe dat gebeurt, is niet van direct belang.
We kunnen verontreiniging niet altijd voorkomen, maar we zijn er wel verantwoordelijk voor dat wij ons laten reinigen. Daarvoor geeft God het reinigingswater. De toebereiding van dat water wordt in dit hoofdstuk beschreven om ons ervan onder de indruk te brengen wat er allemaal nodig is om gereinigd te worden.
1 - 2 De rode koe zonder enig gebrek
1 De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron: 2 Dit is de wetsverordening die de HEERE geboden heeft: Spreek tot de Israëlieten [en zeg] dat zij een rode koe zonder enig gebrek bij u moeten brengen, waaraan geen onvolkomenheid is, waarop nog geen juk gekomen is.
De wetsverordening wordt niet alleen aan Mozes gegeven, maar aan Mozes en Aäron samen. Dat geeft al aan hoe belangrijk deze verordening is. De Israëlieten moeten een koe brengen. Zij moeten die koe uitzoeken. Dit houdt in dat zij zich er mee moeten bezighouden. Voor hen is de koe ook bedoeld, in voorkomende gevallen hebben zij die nodig. De uitvoering wordt in vers 3 aan Eleazar gegeven. Iedereen is erbij betrokken.
Het moet ”een rode koe” zijn. Het gaat om een vrouwelijk dier, mogelijk omdat het vrouwelijk geslacht het leven baart, of vrucht draagt. Bij andere offers wordt nooit een kleur vermeld. Een rode koe is zeldzaam. De rode koe spreekt, net als de offers in Leviticus, van de Heer Jezus. De Heer Jezus is als Mens Zoon “van Adam” (Lk 3:38). Adam betekent ‘aarde’, of ‘rode aarde’. De rode kleur ziet dan ook op Zijn Mensheid. Rood is ook de kleur van het bloed. De Heer Jezus is Mens geworden. Omdat “de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen” (Hb 2:14) om Zijn bloed te kunnen storten. Alleen door Zijn bloedstorting kan er vergeving zijn (Hb 9:22).
Het moet ook een volkomen koe zijn, een koe waaraan geen gebrek is. Alles aan en in de Heer Jezus is volmaakt. Van Hem staat geschreven: “Die geen zonde gekend heeft” (2Ko 5:21), “Die geen zonde heeft gedaan” (1Pt 2:22) en “in Hem is geen zonde” (1Jh 3:5). Hij heeft niet alleen niet gezondigd, maar ook is alles in Hem volmaakt op God gericht. Daardoor is Hij een volkomen welgevallen voor God. Zijn wandel op aarde is volmaakt. Alleen Hij kan zeggen: “Wie van u overtuigt Mij van zonde?” (Jh 8:46a). Dat staat tegenover onze zo vaak onvolkomen wandel.
Ook mag er nooit een juk op de koe geweest zijn. Dat spreekt ervan dat de Heer Jezus Zich in Zijn leven nooit door iets of iemand anders heeft laten leiden dan alleen door de wil van Zijn Vader. Het beginsel van Zijn leven op aarde is: “Zie, Ik kom om Uw wil te doen” (Hb 10:7,9). Nooit heeft Hij Zich laten beïnvloeden door vleierijen of dreigementen van enig mens of de duivel. Het juk dat de Heer Jezus “Mijn juk” noemt (Mt 11:29), spreekt van Zijn volkomen vrijwillige overgave aan de wil van de Vader.
3 - 5 De koe buiten het kamp
3 U moet die aan de priester Eleazar geven, en men moet haar buiten brengen, tot buiten het kamp, en haar voor zijn [ogen] slachten. 4 En de priester Eleazar moet met zijn vinger [een deel] van haar bloed nemen, en hij moet [een deel] van haar bloed zeven keer in de richting van de voorkant van de tent van ontmoeting sprenkelen. 5 Men moet de koe voor zijn ogen verbranden. Haar huid, haar vlees en haar bloed, met haar mest, moet men verbranden.
De koe wordt niet geofferd en komt ook niet op het altaar. Ze wordt geslacht en verbrand. Eleazar slacht de koe niet zelf. Het gaat ook niet om plaatsvervanging, niet om het verzoeningswerk dat op het kruis is volgebracht ten behoeve van de zondaar. Het gaat bij de rode koe niet om het wegdoen van de zonde, maar om het wegdoen van de verontreiniging als gevolg van de aanraking van de dood als symbool van de zonde.
Het slachten en verbranden van de rode koe wordt slechts eenmaal gedaan. Het wordt niet herhaald en staat daarmee symbool voor de eeuwige kracht van het werk van de Heer Jezus. Dat het niet wordt herhaald, is een groot verschil met alle andere offers. Dat komt omdat het hier gaat om het reinigingswater in geval van verontreiniging.
Niet voor elke verontreiniging moet een nieuwe rode koe worden geslacht. Het gaat om het onderhouden van de betrekking met God en het herstel als er aanraking met de zonde is geweest. Het reinigingswater is er voor iedere Israëliet en voor elke verontreiniging die kan worden opgelopen tijdens de hele woestijnreis.
Net als het zondoffer moet de rode koe buiten het kamp worden gebracht, weg van Gods tegenwoordigheid. Het benadrukt de afschuw die God van de zonde heeft. Vervolgens wordt de waarde van het bloed benadrukt. We worden bij de waarde van het bloed bepaald als we zien hoe het zevenmaal gesprenkeld wordt in de richting van de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst. De richting waarin het bloed wordt gesprenkeld, wijst erop dat verontreiniging niet alleen een persoonlijke zaak is, maar ook het geheel raakt.
De volkomen vertering van het offer, het tot as verbranden, wijst op het totale oordeel van God over de zonde. Als het om de zonde gaat, is er niets wat God kan sparen, niets wat enige aantrekkelijkheid voor Hem heeft. As spreekt van een volkomen uitgewoed oordeel.
6 Cederhout, hysop en karmozijn
6 De priester moet cederhout, hysop en karmozijn nemen, en moet dat midden in de brandende koe werpen.
Terwijl het offer door het vuur wordt verteerd, worden er nog enkele voorwerpen in het vuur bij gegooid. Ook die worden door het vuur verteerd, ze komen in het oordeel om. Cederhout staat voor de natuurlijke grootheid van de mens en hysop voor zijn natuurlijke geringheid (1Kn 4:33a). Beide zijn ze ten onder gegaan in het oordeel dat over Christus is gebracht. Karmozijn (of: scharlaken) spreekt van aardse heerlijkheid (2Sm 1:24a). Ook die heerlijkheid kan voor God niet bestaan. Deze drie voorwerpen komen we ook tegen bij de reiniging van de melaatse (Lv 14:4).
Als we ons verontreinigd hebben, is dat omdat wij in aanraking zijn gekomen met de geest en het gedrag van de wereld. We zijn onder de invloed gekomen van het grootse of het geringe dat in de wereld bewondering wekt. Maar alles waarvoor de wereld bewondering heeft, is voor God verwerpelijk. Als wij er bewondering voor of mogelijk zelfs verlangen naar hebben gekregen, moeten we ervan worden gereinigd. We moeten ons bewust worden dat deze dingen in het oordeel dat over de Heer Jezus is heengegaan hun einde hebben gevonden. Deze bewustwording gebeurt als het reinigingswater wordt toegepast.
7 - 8 Reiniging
7 Dan moet de priester zijn kleding wassen, en zijn lichaam in het water wassen, en daarna het kamp in gaan, en de priester is tot de avond onrein. 8 Ook hij die haar verbrand heeft, moet zijn kleren met water wassen en zijn lichaam met water wassen, en hij is tot de avond onrein.
Het bezig zijn met het werk van de Heer Jezus met het oog op het afschuwelijke van de zonde voor God, vraagt om reiniging. Ieder die zich ermee bezighoudt, zal zijn eigen onreinheid voelen. Er zal verlangen zijn om het gedrag – waarvan de kleding spreekt – en zijn hele bestaan – zijn lichaam – in overeenstemming te brengen met Gods aanwezigheid in het kamp.
Na zijn reiniging gaat de priester terug naar het kamp. Ook dan is hij nog onrein tot de avond. Het besef van wie we in onszelf zijn in het licht van het volkomen oordeel dat de Heer Jezus daarvoor heeft moeten ondergaan, is niet van het ene op het andere moment weg. Het getuigt van lichtvaardigheid als we menen dat het zo werkt.
Het gaat hier niet om onze positie in Christus voor God. In Christus zijn we een nieuwe schepping en volmaakt, zonder enig gebrek. Het gaat hier om onze praktijk. Dan is het noodzakelijk te beseffen wie we in onszelf zijn, opdat we dicht bij de Heer Jezus zullen leven om bewaard te worden voor verontreiniging en Hem geen oneer aandoen.
De priester slacht niet zelf de koe. Hij houdt daarop toezicht (vers 5), terwijl een ander de handelingen verricht. Als dat werk klaar is, moet de man die met de koe is bezig geweest, ook zijn kleren en zichzelf wassen en is ook onrein tot aan de avond. Voor hem geldt hetzelfde als voor de priester.
9 - 10 De as van de koe
9 En iemand die rein is, moet de as van de koe verzamelen en buiten het kamp op een reine plaats wegleggen. Die [as] is voor de gemeenschap van de Israëlieten om te bewaren, [bestemd] voor reinigingswater. Het is [een middel tot] ontzondiging. 10 Hij die de as van de koe verzameld heeft, moet zijn kleren wassen, en hij is tot de avond onrein. Dit is voor de Israëlieten, en voor de vreemdeling die in hun midden verblijft, tot een eeuwige verordening.
Weer iemand anders houdt zich bezig met de as van de koe. De as wordt buiten het kamp weggelegd en daar op een reine plaats bewaard om te worden gebruikt voor de bereiding van het reinigingswater. Alleen de dood kan de verontreiniging door de dood wegnemen. De as spreekt van het volkomen volbrachte offer van Christus waardoor het geweten gereinigd wordt: “Want als het bloed van bokken en stieren en [de] as van een jonge koe, gesprenkeld op de onheiligen, heiligt tot de reinheid van het vlees, hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door [de] eeuwige Geest Zichzelf vlekkeloos aan God heeft geofferd, ons geweten reinigen van dode werken, om [de] levende God te dienen” (Hb 9:13-14).
De man die zich speciaal met de as heeft beziggehouden, moet ook zijn kleren wassen en is ook tot de avond onrein. Wie zich ook maar bezighoudt met het werk van de Heer Jezus voor de zonde in welk aspect er ook maar van, moet zich reinigen. Bezig zijn met de zonde houdt namelijk per definitie in dat men zich verontreinigt.
De mogelijkheid van ontzondiging is er niet alleen voor de Israëliet, maar ook voor de vreemdeling. Het offer van de Heer Jezus is in zijn waarde en toepassing niet te beperken tot één natie.
11 - 13 Verontreiniging en ontzondiging
11 Wie een dode, welk dood lichaam van een mens ook, aanraakt, die is zeven dagen onrein. 12 Op de derde dag moet hij zichzelf met [water] ontzondigen, dan is hij op de zevende dag rein. Als hij zich echter op de derde dag niet ontzondigt, is hij op de zevende dag niet rein. 13 Ieder die een dode, het dode lichaam van een mens die gestorven is, aanraakt, en zich niet ontzondigd heeft, die verontreinigt de tabernakel van de HEERE. Daarom moet die persoon uit Israël uitgeroeid worden. Omdat het reinigingswater niet op hem gesprenkeld is, is hij onrein [en] zijn onreinheid is nog in hem.
Aanraking van een lijk veroorzaakt voor de Israëliet een verontreiniging van minstens zeven dagen. Een lijk staat voor de dood die door de zonde van de mens in de wereld is gekomen. Aanraking van de dood moet een lid van Gods volk eraan doen denken dat hij zelf de oorzaak van de dood in de wereld is. Dood en zonde horen bij elkaar, ze zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden (Rm 6:23a). Beide horen ze niet bij God. God kan ze niet in Zijn tegenwoordigheid dulden. Wie ermee in aanraking is gekomen, moet gereinigd worden om bij God te kunnen zijn en gemeenschap met Hem te kunnen hebben. Daarin voorziet het reinigingswater waarvan we de toebereiding zojuist hebben gezien.
In de reiniging zijn twee fasen. Daarbij moeten we bedenken dat het in het christendom niet gaat om letterlijke dagen, maar om een zekere periode die nodig is voor het geestelijk werk in de ziel. Op de derde dag moet het reinigingswater worden toegepast. Drie volle dagen zijn nodig voor het besef van de verontreiniging. Het vraagt vaak tijd, voordat tot ons doordringt dat wij ons hebben verontreinigd. Een snelle belijdenis is geen bewijs van een diepgaand werk in de ziel. Soms is er wel een direct inzien ervan, maar duurt het nog even, voordat we de diepte ervan beseffen en we inzien dat reiniging en vergeving nodig zijn.
God wil dat we ons bezinnen op wat er is gebeurd. Ons hart zal er zich pijnlijk van bewust worden dat het, ondanks de verlossing en de verzoening, weer door een zonde verontreinigd en bezoedeld is geworden, een zonde, waarvoor Christus heeft geleden. We hebben, al was het maar voor één ogenblik, welbehagen gehad in iets dat de oorzaak is geweest van Zijn lijden. Het kan een kleinigheid zijn, iets dat ons misschien wel in de verte herinnert aan de dood, zoals een bot (vers 16), maar dat voor God aan de dood verbonden is. We zijn dit lijden voor de zonden vergeten en zijn lichtzinnig met de zonde omgegaan. Ik heb Hem als gelovige weer onteerd en heb het lijden van de Heer Jezus verergerd door deze zonde.
Hoe belangrijk is het om naar de dood te kijken zoals God ernaar kijkt. Dat zal ons waakzaam maken om niet met de dood in aanraking te komen. Helaas ontkomen we er niet altijd aan en zijn we wel eens onwaakzaam. Dat maakt de zaak voor God niet anders. De onmogelijkheid voor ons om zonder verontreinigd te worden door de wereld te gaan, maakt de zonde niet minder verontreinigend. De wereld is voor God één groot kerkhof (Ef 2:1; 1Jh 5:19).
Moet dat ons moedeloos maken? Nee! Het maakt Gods genade des te groter als we zien dat Hij voor elke verontreiniging, hoe groot of hoe klein ook, in het offer van Christus het middel tot reiniging heeft gegeven (1Jh 2:1-2). Wat God ons wil leren, is dat wij niet alleen op dezelfde wijze als Hij naar de zonde kijken, maar ook op dezelfde wijze als Hij naar het offer van Christus kijken.
Het eerste gevoel dat een verontreinigde ziel smaakt, is de bitterheid dat hij zowel tegen de liefde als tegen de heiligheid van God heeft gezondigd. Dat zal de uitwerking van de toepassing van het reinigingswater zijn. Bij het besef van de zonde komt ook het besef van wat de Heer Jezus voor die zonde van Gods kant is overkomen. Daarna zal dit bittere gevoel – en dit is waarschijnlijk de betekenis van de tweede besprenkeling op de zevende dag (vers 19) – overgaan in een diepe blijdschap door het bewustzijn van de liefde en de grote genade van de Heer Jezus. Op de zevende dag – dat wil zeggen na een volkomen periode, waarvan het getal zeven spreekt – is er dan weer “de vreugde over Uw heil” (Ps 51:14) en het herstel van het genot van de gemeenschap.
Een duidelijk voorbeeld van de derde en de zevende dag van de reiniging zien we bij Petrus als hij de Heer Jezus heeft verloochend. Petrus ervaart de derde dag als het bittere van zijn verloochening tot hem doordringt (Lk 22:61-62). Hij ervaart ook de zevende dag, het herstel van de gemeenschap door en met de Heer bij een kolenvuur bij de zee van Tibérias (Jh 21:15-17).
14 - 22 Diverse vormen van verontreiniging
14 Dit is de wet [die geldt] wanneer een mens in een tent gestorven is: ieder die deze tent in gaat en ieder die in deze tent aanwezig is, is zeven dagen onrein. 15 Ook elk open vat, waaraan geen bedekking met een koord is [vastgemaakt], is onrein. 16 En ieder die in het open veld iemand die door het zwaard gevallen is, een dode, de beenderen van een mens of een graf aanraakt, is zeven dagen onrein. 17 Voor zo'n onreine moet men wat van de as van [het dier dat] voor de ontzondiging verbrand [is], nemen, en daarop in een vat bronwater gieten. 18 En iemand die rein is, moet hysop nemen en [die] in dat water dopen, en [dat] moet hij op de tent sprenkelen, en op al de voorwerpen, en op de personen die daar aanwezig waren, ook op hem die de beenderen, de vermoorde, de dode of het graf aangeraakt heeft. 19 Degene die rein is, moet degene die onrein is, op de derde dag en op de zevende dag besprenkelen, en op de zevende dag moet hij hem ontzondigen. Dan moet hij zijn kleren wassen en zich met water wassen en is hij 's avonds rein. 20 Wie daarentegen onrein is en zich niet ontzondigt, die persoon moet uit het midden van de gemeente uitgeroeid worden, want hij heeft het heiligdom van de HEERE verontreinigd, het reinigingswater is niet op hem gesprenkeld: hij is onrein. 21 Het is voor hen een eeuwige verordening. Hij die het reinigingswater sprenkelt, moet zijn kleren wassen. Ook hij die het reinigingswater aanraakt, is tot de avond onrein. 22 Ja, alles wat een onreine aanraakt, is onrein. Ook de persoon die [dat] aanraakt, is tot de avond onrein.
In dit gedeelte worden verschillende vormen van verontreiniging genoemd. De eerste is verontreiniging door een sterfgeval in een tent. Een tent ziet op de privésfeer, op wat er gebeurt in ons huis. Daarin kan de dood ineens zijn intrede doen. Dat kan bijvoorbeeld door een uiting van het vlees in iets wat gezegd of gedaan wordt. We zeggen of doen daar soms dingen die door onze vrouw of onze kinderen worden gehoord en gezien en waardoor ze negatief worden beïnvloed. Of we halen dingen in huis zoals tijdschriften, boeken, televisie, internet, waarbij wij wel, maar onze kinderen niet kunnen onderscheiden wat verontreinigt.
Een tent kan ook worden toegepast op een plaatselijke gemeente. Ook daarin kan ineens de dood zijn intrede doen door een uiting van het vlees in iets wat gezegd of gedaan wordt. Allen worden erdoor verontreinigd.
Een open vat staat open voor verontreiniging. Als de dood is binnengekomen, in welke vorm dan ook, zullen open vaten hierdoor worden aangetast. Als voorbeelden in de toepassing van open vaten kunnen we denken aan kinderen, jongbekeerden, zwakke gelovigen, die allen ontvankelijk zijn voor het verkeerde.
Het veld ziet op de openbare sfeer, onze bezigheden in de wereld. Met het zwaard gedood ziet op gewelddadigheid. Die geest van gewelddadigheid kan ook ons soms kenmerken. Denk aan vuile en gewelddadige taal. Dit taalgebruik verontreinigt ons. Als we agressief reageren, hebben we een lijk of iets dat daaraan herinnert aangeraakt.
Het gebeente van een mens, een bot, stelt iets voor dat in de verte aan de dood herinnert. Het is het beeld van een algemeen aanvaard gedrag, waarbij de gedachte aan zonde helemaal op de achtergrond is verdwenen. Een leugentje om bestwil moet kunnen, de cijfers iets anders invullen om een rooskleuriger beeld te geven dan de werkelijkheid is, daar moeten we niet moeilijk over doen.
Zonder ons zelf schuldig te maken aan het bezigen van vuile of gewelddadige taal, kunnen we ook taal horen die ons verontreinigt. We kunnen ook zomaar verzeild raken in een manier van denken waarvan we niet meer beseffen dat het met de dood verbonden is. In beide gevallen moeten we ons reinigen. We moeten ons bezighouden met de Heer Jezus en Zijn werk door het lezen van Gods Woord. Dan zien we in, waarin we ons verontreinigd hebben en zullen we onze zonde belijden en de zekerheid van de vergeving ontvangen. “Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (1Jh 1:9).
Ook de aanraking van een graf verontreinigt. Een graf kan er fraai uitzien, maar van binnen is het dood en koud. De Heer Jezus beschrijft zo de farizeeën (Mt 23:27). In ieder van ons zit een farizeeër. We kunnen ons gemakkelijk mooier voordoen dan we zijn. We gebruiken vleiende taal als we met iemand spreken, maar in ons hart wensen we die persoon alle slechts toe. Als we dit herkennen, moeten we gereinigd worden.
Soms komen we zonder het te weten met zulke mensen in aanraking. Dan zijn we toch verontreinigd en moeten we gereinigd worden. Praktisch kan dat pas als we het ons bewust worden. Het kan zijn dat we het niet direct beseffen, maar dat we toch aanvoelen dat er iets niet deugt in wat we hebben gehoord of gezien. Daarom is het goed om het met David te zeggen en te bidden: “Wie zou [al zijn] afdwalingen opmerken? Reinig mij van verborgen [afdwalingen]” (Ps 19:13).
Voor de reiniging moet van de as van de verbrande koe worden genomen. De as moet in een vat worden gedaan. Dan moet er levend water op worden gegoten. Dit stelt in beeld het volgende voor. De Geest van God past door middel van het levende Woord van God het lijden van Christus op de ziel toe. Hierdoor herkrijgt de ziel de zekerheid dat de zonde en alles wat van de oude mens en de wereld is, door het verzoenend sterven van Christus is weggedaan.
Een reine man moet het water toepassen. Dit is er een beeld van dat we als broeders en zusters elkaar mogen helpen dit water toe te passen. Om tot hulp voor een ander te kunnen zijn, mag er in ons leven geen niet-beleden zonde aanwezig zijn. Onreinheid in ons leven kunnen we niet altijd zelf oplossen. Soms is het gewenst, soms zelfs geboden, om zonden aan anderen te belijden (Jk 5:16). Het is een voorrecht te profiteren van de geestelijke dienst van anderen.
Wie weigert dit water op zich te laten sprenkelen, wie er niet om vraagt, blijft onrein en moet uit het midden van de gemeente uitgeroeid worden (vers 20). Elke zonde, ook de geringste, waarvan we ons niet (laten) reinigen, zal ons naar het verderf voeren. Op de weg naar het verderf zullen we ook anderen meeslepen. Vandaar dat iemand die zich niet van zijn zonde bekeert, uit het midden van de gemeente moet worden weggedaan (1Ko 5:13b). Niet de zonde wordt ons noodlottig, maar het niet toepassen van het middel tot reiniging dat God ons heeft gegeven.
De reine man is niet beter. Hij moet hysop gebruiken om het water toe te passen (vgl. Ex 12:22). Dat wil zeggen dat hij zich in nederigheid, “in een geest van zachtmoedigheid”, met de onreine moet bezighouden (Gl 6:1). David vraagt om zo iemand (Ps 51:9). Het levende water, dat is het Woord van God, en de as, dat is het bewijs dat het offer verteerd is, zijn de middelen van reiniging en niet de kennis of het inzicht van de reine man. De reine man moet het Woord van God kennen om de juiste tekst te gebruiken en hij moet het werk van de Heer Jezus kennen om op het juiste aspect te wijzen.
Het water moet ook worden toegepast op de tent en allen die daarin zijn. Als er verontreiniging heeft plaatsgevonden, moet ook iedereen die erbij betrokken is, bewust of onbewust, onder de kracht van het reinigingswater worden gebracht. Laten we blij zijn als iemand komt met het Woord van God en ons de as van de rode koe, dat wil zeggen de volkomen vertering van de Heer Jezus voor de zonde, voorstelt, opdat wij gereinigd worden van opgelopen verontreiniging.
De reine man moet zich ook reinigen. Anderen tot belijdenis brengen, de zonden van anderen aanhoren, verontreinigt. Iedere aanraking met de zonde en wat voor de reiniging ervan nodig is, maakt onrein. Daarom moet hij zijn kleren wassen, dat wil zeggen dat hij zijn gedrag in het licht van Gods Woord moet plaatsen, opdat niets van de zonde waarmee hij zich heeft moeten bezighouden, zich aan hem zal hechten.