1 - 4 Kinderen en ouders
1 Kinderen, weest jullie ouders gehoorzaam <in [de] Heer>, want dat is terecht. 2 ‘Eer uw vader en uw moeder’, – dit is het eerste gebod met een belofte: 3 ‘opdat het u goed gaat en u lang leeft op de aarde’. 4 En u, vaders, prikkelt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in [de] tucht en vermaning van de Heer.
V1. Na de verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk brengt Paulus nu de verhouding tussen ouders en kinderen naar voren. Ook in deze verhouding kunnen wij een hemelse waarheid realiseren. Om echt van de christelijke zegeningen te kunnen genieten dienen we ons in genoemde verhouding te gedragen zoals Paulus hier aangeeft.
Ook nu richt de apostel zich eerst tot hen die de onderdanige positie innemen, de kinderen. Dat zij direct worden aangesproken, geeft aan hoe belangrijk zij zijn. Ze hangen er niet maar een beetje bij, nee, zij mogen eraan bijdragen dat de nieuwe mens hier zichtbaar wordt, wat gebeurt als zij gehoorzaam zijn.
Wij leven in een wereld die is doordrenkt van een geest van opstandigheid en het doen van de eigen wil. Die geest houdt geen halt voor de huisdeur van de christelijke gezinnen. “[De] ouders ongehoorzaam” is immers een kenmerk van “de laatste dagen” (2Tm 3:1-2). Het aantal ontspoorde jongeren neemt toe. Hoe dat komt? Een van de oorzaken is dat er steeds minder normale gezinnen zijn. Nog een oorzaak is dat ouders er niet aan denken dat de relatie ‘kind-ouders’ door God is ingesteld.
Ouders maken fouten, maar de kinderen moeten hun ouders gehoorzamen. Een opvoeding zonder handhaving van gezag is in strijd met Gods wil. Door hun kinderen gehoorzaamheid te leren bewijzen ouders hun een grote dienst. Kinderen die niet hebben geleerd te gehoorzamen, komen ook moeilijk tot bekering.
Dat ouders niet volmaakt zijn, geeft het kind niet het recht ongehoorzaam te zijn. Daarom staat er als extra motief bij “in [de] Heer”. Een kind gehoorzaamt omdat de Heer het zegt en niet omdat zijn ouders geen fouten maken en ook niet pas als het begrijpt wat er gevraagd wordt.
Het maakt ook niet uit of een kind zich al heeft bekeerd of niet. De opdracht geldt voor ieder kind. Gelovige kinderen zullen ook ongelovige ouders moeten gehoorzamen. Deze houding, dit gedrag, is recht voor God.
V2. Met de aanhaling van het vijfde gebod van de wet onderstreept de apostel het belang van gehoorzaamheid. Hij haalt dit gebod niet aan omdat wij nog onder de wet zouden zijn. Juist deze brief heeft met de wet, die regels geeft voor het leven op aarde, geen enkele verbinding. De brief plaatst ons immers in de hemel en van daaruit wordt ons leven bestuurd. Maar dat brengt ons niet tot een handelen in strijd met de wet. Met dit gebod toont Paulus aan dat bepaalde beginselen van de wet ook gelden onder de genade.
In het gebod wordt niet over gehoorzamen gesproken, maar over eren. ‘Eren’ is iemand de plaats geven die hem toekomt en houdt tevens gehoorzaamheid in. Eren gaat verder dan gehoorzamen. Als kinderen een bepaalde leeftijd hebben bereikt en zelfstandig wonen of getrouwd zijn, is gehoorzaamheid niet meer aan de orde, terwijl eren wel een opdracht blijft.
Dit gebod is een bijzonder gebod. Aan dit vijfde gebod wordt namelijk geen sanctie verbonden, zoals bij andere geboden, maar een belofte. Daaruit blijkt dat God grote waarde hecht aan het eren van vader en moeder.
V3. Gods waardering voor gehoorzaamheid aan dit gebod blijkt wel uit de inhoud van de belofte. Uit die belofte blijkt ook dat het gebod niet is aangehaald omdat wij nog onder de wet zouden zijn. De belofte is namelijk niet voor ons. God belooft dit aan een aards volk, waarmee Hij door de wet in verbinding staat. Wij hebben een heel andere positie. In tegenstelling tot Israël, dat bij gehoorzaamheid zegen op aarde zou krijgen, zijn wij gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten. De zegen van de Heer heeft in deze tijd niet te maken met aardse voorspoed. Een arme, zieke gelovige hoeft niet per se ontrouw te zijn en een rijke, gezonde gelovige niet per se trouw.
V4. Na de opdracht voor de kinderen en de daarmee verbonden zegen volgt een woord voor de “vaders”. Hun taak is opvoeden. Dat wil niet zeggen dat moeders daar niets mee te maken hebben. In de praktijk zijn juist zij het die daar alles mee te maken hebben, veel meer dan de vaders (vgl. 1Tm 5:10). De vaders zijn echter de hoofdverantwoordelijken voor de opvoeding. Zij bepalen – als zij wijs zijn, doen ze dat in goed overleg met hun vrouw – de normen voor de opvoeding. Toch wordt hier niet zozeer over het vaststellen van de normen gesproken, maar meer over het omgaan ermee in de praktijk.
De zwakke plek van de vader wordt blootgelegd, want de waarschuwing “prikkelt uw kinderen niet tot toorn”, komt zeker niet uit de lucht vallen. Een vader kan namelijk zeer gebrand zijn op handhaving van zijn gezag dat hem door God is gegeven. Als een kind niet precies doet wat hij zegt, of op een andere manier niet beantwoordt aan zijn verlangens, kan de vader onredelijk reageren of een onvolwassen houding aannemen. Dat kan met woorden en door daden. Hij kan het kind met woorden vernederen, het kind het gevoel geven dat het nergens voor deugt, nooit iets goed doet en in het leven zal mislukken. Daardoor kan een kind tot toorn geprikkeld worden. Het kan in opstand komen of, zoals Kolossenzen 3 zegt, “moedeloos worden” (Ko 3:21).
Om een goede vader te zijn, een vader die lijkt op de hemelse Vader, zal een vader moeten wandelen en handelen overeenkomstig het onderwijs van deze brief. Doet hij dat niet, dan komen de kinderen in opstand. Als er verwijdering is ontstaan in de relatie tussen vaders en kinderen, kan er pas herstel komen als er eerst iets verandert in de harten van de vaders (Ml 4:6).
Hoe moet het dan wel? Hij moet opvoeden “in [de] tucht en vermaning van de Heer”. ‘Tucht’ houdt een zekere kastijding in. De kastijding moet wel in overeenstemming met de maat van de overtreding zijn. Wie daarbij een ‘roede’ gebruikt, volgt een aanwijzing van de Schrift, dat wil zeggen van God Zelf (Sp 13:24; 23:13; 29:15).
De Bijbel is het opvoedkundeboek bij uitstek. Het is dwaas te menen dat een kind altijd alleen door woorden tot gehoorzaamheid te bewegen is. Het is belangrijk te benadrukken dat een lichaamsstraf een door God geboden middel in de opvoeding is. Dat druist in tegen de heersende opvattingen over opvoeding, want steeds meer opvattingen worden omgebogen in de richting van het denken van de hedendaagse mens. Denk maar aan het homohuwelijk, aan abortus en euthanasie, en nu ook aan het strafbaar stellen van het uitdelen van klappen aan kinderen. Aangezien de mens anno 2005 is losgeslagen van alles wat met God en Zijn Woord te maken heeft, hoeft ons dat niet te verwonderen. Vaders, ga terug naar het Woord!
Naast tucht moet ook ‘vermaning’ plaatsvinden. Tucht houdt meer een handeling in om het kind te corrigeren, terwijl vermaning mondeling gebeurt. Beide moeten hun plaats in de opvoeding hebben. Eli, de vader van Hofni en Pinehas, is een sprekend en tragisch voorbeeld van een vader die wel vermaande, maar niet tuchtigde (1Sm 2:22-24). Het is van belang dat tucht en vermaning plaatsvinden in de sfeer van de liefde van de Heer. Ze moeten worden uitgeoefend zoals God dat doet bij Zijn kinderen. Hij doet alles in liefde en tot zegen.
Het is duidelijk dat ‘prikkelen’ buiten de sfeer van liefde valt. Gehoorzaamheid buiten de sfeer van de liefde zien we bijvoorbeeld bij de wind en de zee die de Heer gehoorzamen. Dat is een afgedwongen gehoorzaamheid, die ook waargenomen wordt bij de demonen.
Hier vinden tucht en vermaning plaats in de sfeer van de liefde. Kinderen in een christelijk gezin moeten naar de normen van Gods Woord worden opgevoed. Ze zijn heilig in de ouders (1Ko 7:14). In dergelijke gezinnen nemen ze vanaf hun geboorte een bijzondere plaats in. Zij zijn daar waar de Heilige Geest door de ouders werkzaam is en waar ze het Woord van God elke dag horen. De opvoeding die ze krijgen, behoort dan ook in de tucht en vermaning “van de Heer” te zijn en niet naar eigen inzichten of geleid door stemmingen.
Lees nog eens Efeziërs 6:1-4.
Verwerking: Waarom is het juist om je ouders te eren?
5 - 9 Slaven en heren
5 Slaven, weest uw heren naar [het] vlees gehoorzaam met vrees en beven, in eenvoud van uw hart, als aan Christus; 6 niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar als slaven van Christus, die de wil van God van harte doen, 7 die met bereidwilligheid slavendienst doen als aan de Heer en niet aan mensen; 8 daar u weet dat ieder, hetzij slaaf of vrije, [het] goede dat hij zal doen, van [de] Heer zal terugontvangen. 9 En u, heren, doet hetzelfde jegens hen en laat het dreigen na. U weet immers, dat zowel hun als uw Heer in [de] hemelen is, en dat bij Hem geen aanzien des persoons is.
Nu schrijft Paulus over een derde kring waarin de nieuwe mens zichtbaar moet worden.
1. Nadat ons gedrag in de gemeente, de eerste kring (Efeziërs 4:25-5:21), en
2. ons gedrag in huwelijk en gezin, de tweede kring (Efeziërs 5:22-6:4), is belicht,
3. komt nu ons functioneren in de maatschappij, de derde kring, aan de beurt (Efeziërs 6:5-9).
In plaats van over drie kringen te spreken zou je ook kunnen spreken over drie gemeenschappen:
1. de geloofsgemeenschap,
2. de leef- of familiegemeenschap en
3. de werkgemeenschap.
V5. Opnieuw begint Paulus met de ondergeschikten. Je kunt je voorstellen dat van alle drie de aangesproken groepen het voor slaven het moeilijkst is de ‘nieuwe mens’ te tonen. Tegelijk is daarmee voor hen ook de uitdaging het grootst. Hun positie biedt de meeste mogelijkheden om hemels licht te laten stralen. Licht straalt nu eenmaal het helderst waar de omstandigheden het donkerst zijn.
Dat hun omstandigheden, zeker in de verhoudingen van toen, het moeilijkst zijn, is duidelijk. Een slaaf is een lijfeigene, zonder enig bezit, zonder enig recht op eten, vrije tijd of ontspanning. Hij heeft zelfs geen recht op zijn eigen lichaam. Dit betekent dat we niet alles kunnen toepassen op de situatie die wij kennen, op de verhouding tussen werknemers en werkgevers. Toch is het goed te leren van wat hier tegen slaven en heren wordt gezegd, want veel daarvan is wel degelijk toe te passen op de situatie van nu.
Slaven hebben van alle mensen de meest unieke kans om te laten zien wat het christendom in de praktijk waard is. Juist slaven tonen de nieuwe mens in hun moeilijke omstandigheden en niet in de samenkomsten. Zij kunnen in hun omstandigheden laten zien dat de leer van Gods Woord geen theorie is. Door hen wordt de leer geïllustreerd in de praktijk. In Titus 2 staat dat trouwe slaven “de leer van God, onze Heiland, in alles versieren” (Tt 2:10). Wat mooi is dat!
Nu is het christendom geen programma tot wereldverbetering, om alle gevolgen van de zonde uit te bannen. De slavernij wordt niet opgeheven, het is en blijft een gevolg van de zonde. Als een slaaf vrij kan worden, mag hij daarvan gebruikmaken (1Ko 7:21). Maar als hij als slaaf moet blijven dienen, dan vindt hij in de Schrift aanwijzingen hoe hij dat op de beste manier kan doen.
Ook hier is het uitgangspunt gehoorzaamheid; die wordt van slaven verwacht. Die gehoorzaamheid wordt in de Schrift in goede banen geleid en naar een hoger plan getild. Hierdoor wordt de christenslaaf gemotiveerd in zijn gehoorzaamheid. In de eerste plaats mag hij eraan denken dat hij te doen heeft met een heer “naar het vlees”. Het gezag van die heer blijft beperkt tot zijn verblijf op aarde en betreft ‘slechts’ het lichaam van de slaaf. Over die heer ‘naar het vlees’ heen mag hij op zijn Meester in de hemel zien.
Hij zal dienen met “vrees en beven” omdat hij bang is iets te doen wat niet hoort bij een goede vervulling van zijn plichten. Als hij alleen daaraan zou denken, zou hij krampachtig worden. Daarom wordt eraan toegevoegd dat het gebeuren zal “in eenvoud van hart”, dat is met zuivere bedoelingen, zonder dubbelhartigheid, en in oprechtheid. Eenvoud van hart hoort bij een ‘eenvoudig oog’ (Mt 6:22), dat is een oog dat alleen is gericht op Christus in de heerlijkheid. De slaaf die gehoorzaamt “als aan Christus”, omgeeft zijn dienst met hemelse glans.
V6. Er zijn meer gevaren. Een slaaf is omgeven door collega-slaven die met God noch gebod rekening houden. Zij doen hun best zolang de meester hen ziet. Als hij niet kijkt, lopen ze de kantjes ervan af. Of ze doen hun best om bij hun heer in het gevlei te komen vanwege het voordeel dat het hun oplevert. Daar moet een christenslaaf niet aan meedoen. Hij mag eraan denken dat hij uiteindelijk een slaaf van Christus is.
Christus is geen harde Meester. Hoe moeilijk de positie ook is, hoe zwaar ook het werk en hoe veeleisend de ‘heer naar het vlees’ ook kan zijn, de slaaf mag erover heen zien naar boven. Hij mag eraan denken dat dit Gods wil voor zijn leven is en wat God wil, is altijd het beste. Dat is voor ons soms moeilijk te geloven, maar het is wel zo. Bij de wapenrusting, die we nog zullen bespreken, zul je onderdelen tegenkomen waarmee je jezelf kunt wapenen tegen twijfels over de goedheid van God.
V7. Is de slaaf eenmaal zover dat hij zijn positie als Gods wil voor zijn leven heeft aanvaard, dan is er rust in zijn hart. Hij zal dan met een innerlijk verlangen zo goed mogelijk willen voldoen aan de eisen van zijn heer. Hij zal gaan merken dat die houding tot zijn ‘heer naar het vlees’ hem vreugde in zijn hart geeft en hij met meer plezier zijn werk doet. Hij dient dan immers de Heer in de hemel en niet een mens.
V8. Bij dit alles mag hij weten dat de Heer rechtvaardig is. Hij vergeet niets wat voor Hem is gedaan. Al heeft de aardse werkgever niet gezien wat de werknemer heeft gedaan, al beoordeelt hij de prestaties van de werknemer verkeerd, al houdt de aardse werkgever ten onrechte loon in waarop de werknemer recht heeft, de Heer zal al “[het] goede dat hij zal doen” naar waarde belonen. Dat bewaart de werknemer ervoor zijn recht via een vakbond of een rechter op te eisen.
Deze houding kan iemand alleen hebben als hij leeft in het geloof, in vertrouwen op de Heer, dat elk werk dat voor Hem is gedaan, niet vergeefs is (1Ko 15:58). Dit beginsel geldt trouwens voor “ieder, hetzij slaaf of vrije”. Waar het op aankomt, is met welk motief we bezig zijn (geweest). En dat weet de Heer perfect te beoordelen (1Ko 4:5b). Hij zal Zich bij de afrekening niet vergissen.
V9. Tot slot een woord voor de “heren”. Zij hebben gezag over de slaven; die positie bezitten zij. Toch zijn er zaken die voor hen in gelijke mate gelden als voor slaven. Een vermaning die aan de slaven wordt gegeven en ook voor hen geldt, is: “Doet hetzelfde jegens hen.” Daarmee wordt bedoeld dat zij niemand van hun ondergeschikten moeten voortrekken en dat zij in eenvoud van hart de wil van God van harte moeten doen.
Ook is er de overeenkomst dat zijzelf ook slaven van Christus zijn. Als zij dat bedenken, begrijpen ze ook beter de positie waarin hun slaven verkeren. In de arbeidsverhouding staan zij boven hun slaven, maar in de verhouding tot hun Heer staan zij naast hun slaven. Als een heer een goede slaaf van Christus is, zal hij ook een goede heer voor zijn slaven zijn.
In alle opzichten en elke omstandigheid hebben we een schitterend en volmaakt voorbeeld in de Vader en de Zoon. Door naar Hen te kijken leren wij hoe wij op aarde de geestelijke, eeuwige en hemelse orde kunnen voorstellen in al onze aardse betrekkingen. Ben je vader? Vaders hebben een voorbeeld in de Vader. Ben je kind? Kinderen hebben een voorbeeld in de Zoon. Ben je werknemer? Een werknemer kan in de ware Slaaf zien, hoe de hemelse normen door hem in praktijk kunnen worden gebracht. Ben je werkgever? Een werkgever kan in de hemelse Heer zien hoe hij een meester naar hemelse normen moet zijn. De hemelse Heer is niet een Heer van Wie de dreiging uitgaat dat Hij elke misstap hard zal straffen.
In Ruth 2 staat een mooi voorbeeld. Daar zie je bij Boaz de goede verstandhouding tussen een heer en zijn knechten. Dat blijkt uit de begroeting: “Boaz … zei tegen de maaiers: De HEERE zij met u! En zij zeiden tegen hem: De HEERE zegene u!” (Ru 2:4) en ook uit wat er verder geschreven staat. Je ziet daar geen baas die dreigend zijn arbeiders tegemoet treedt en voor wie zij bang zijn. Zowel baas als arbeiders betrekken God in hun begroeting.
Boaz laat ook zien dat bij hem “geen aanzien des persoons is”. Hij ontfermt zich over Ruth, de Moabitische, die tot een vervloekt volk behoort (Dt 23:3). Hiermee illustreert hij treffend het handelen van de “Heer in [de] hemelen”.
Dat er ‘hemelen’ staat in plaats van ‘hemel’ laat op een speciale manier de majesteit van die Heer uitkomen. Het aanzien dat een aardse heer kan hebben, verbleekt daarbij volledig.
Lees nog eens Efeziërs 6:5-9.
Verwerking: Hoe kan een slaaf hemels licht laten schijnen in zijn vaak erbarmelijke omstandigheden?
10 - 13 Strijd in de hemelse gewesten
10 Overigens, sterkt u in [de] Heer en in de kracht van Zijn sterkte. 11 Doet de hele wapenrusting van God aan, om te kunnen standhouden tegen de listen van de duivel. 12 Want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]. 13 Neemt daarom de hele wapenrusting van God op, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, na alles volbracht te hebben, stand te houden.
V10. Het woord “overigens” geeft aan dat we nog iets krijgen. Er volgt een slotwoord en zelfs meer dan dat, want er komt zelfs een nieuw thema aan de orde, dat overigens goed aansluit op het voorgaande. In de hoofdstukken hiervoor heb je gelezen over de schitterende waarheden van de hemelse zegeningen en over Christus en de gemeente. Ook heb je gezien dat deze waarheden hun uitwerking behoren te hebben op de verschillende terreinen waarop ons dagelijks leven zich afspeelt.
Nog niet aan de orde is geweest dat er ook een vijand is die steeds probeert om jou te verhinderen van die zegeningen te genieten. Hij wil ook verhinderen dat in jouw leven de uitwerking van die zegeningen gezien wordt. Dat geeft strijd. Met het oog op die strijd brengt Paulus drie zaken voor je aandacht:
1. de bron van kracht,
2. het karakter van de vijand tegen wie je te strijden hebt en
3. de wapenrusting die je wordt aangereikt, waardoor je in staat bent de aanvallen van de vijand af te slaan.
De vijand is machtig en ook listig. Zelf heb je geen kracht om tegen zijn listen, want vooral daarover gaat het in dit gedeelte, stand te houden. Maar in de Heer heb je een geweldige bron van kracht tot je beschikking. Hij is sterker dan welke vijand ook. Daar komt nog bij dat het Zijn strijd is. Hij wil door jou heen de overwinning behalen.
Daarom is de eerste oproep: ”Sterkt u in [de] Heer.” Zoek je kracht bij Hem, Die de almachtige, eeuwige God is. Besef tevens dat Hij je Heer is, Degene Die gezag over je heeft. In Hem is alles aanwezig om de overwinning te behalen. “In de kracht van Zijn sterkte” wijst erop dat Hij de kracht bezit die elke tegenstand en tegenstander de baas is. “Zijn sterkte” bestaat daarin dat Hij in staat is Zijn kracht op de juiste wijze uit te oefenen.
V11. In dit vers lees je op welke manier je de strijd kunt aangaan. God geeft je daarvoor een wapenrusting. We zullen zo zien uit welke onderdelen deze wapenrusting bestaat. Hier staat al dat je de “hele wapenrusting” moet aandoen. Je kunt er geen onderdeel van missen. Het gaat erom dat je zult standhouden tegen de voortdurende listen van de duivel.
Een mooi voorbeeld van iemand die standhoudt tegen de aanvallen van de vijand, lees je in 2 Samuel 23. Het gaat daar over Samma, een van de helden van David. Door zijn standvastigheid weet hij een stuk land en de vruchten ervan te behouden voor Gods volk (2Sm 23:11-12). Zo is het ook met ons ‘land’, dat is de hemelse gewesten, en de vruchten daarvan, dat zijn de geestelijke zegeningen.
De oproep om stand te houden wil zeggen dat je niets prijsgeeft van al de zegeningen die je in Christus hebt gekregen. De duivel heeft een heel arsenaal aan trucs en schijnbewegingen om je op het verkeerde been te zetten. Ik bedoel daarmee dat hij probeert dat jij je gaat bezighouden met zaken die niet voor jou bestemd zijn. Een goed geslaagde truc is, dat hij christenen voorhoudt dat ze zich best met de politiek van deze wereld kunnen bemoeien. Wie zich op dat terrein begeeft, verliest al gauw het zicht op de hemelse zegeningen en het genot ervan.
De duivel gebruikt ook andere strategieën, zoals ontmoediging, teleurstelling, verwarring, zedelijk falen, leerstellige dwaling. Al zijn listen passen bij hem als de vader van de leugen (Jh 8:44). Altijd zal hij de waarheid verdraaien. Het eerste en duidelijkste bewijs daarvan kom je al tegen in Genesis 3. Daar staan de eerste woorden die de duivel in de Bijbel spreekt. Hij doet alsof hij God citeert, maar hij doet dat op zijn eigen manier. Het resultaat is de zondeval van de mens (Gn 3:1-7). En zo gaat hij altijd te werk; je bent gewaarschuwd (vgl. 2Ko 2:11; 11:14)!
Gelukkig hebben we een wapenrusting en wel die van God, dat wil zeggen de wapenrusting die God ons aanreikt. De wapenrusting van een mens baat niet tegenover de listen van de duivel. Niet God heeft die wapenrusting aan, maar wij. God heeft geen schild van geloof nodig en ook de andere onderdelen niet, wij hebben die wel nodig.
V12. De wapenrusting bestaat niet uit een letterlijk zwaard en een letterlijk schild. De strijd is niet tegen mensen, niet “tegen bloed en vlees”. Dat wil niet zeggen dat de duivel geen mensen gebruikt. Hij gebruikt die juist wel, zowel ongelovigen als gelovigen. Een voorbeeld van dit laatste staat in Mattheüs 16 (Mt 16:23). De strijd is geestelijk van aard, is gericht tegen machten die de duisternis beheersen waarin de wereld verzonken is en speelt zich af in de hemelse gewesten.
Duisternis is niet alleen afwezigheid van licht, maar ook de aanwezigheid van kwaad. Overal waar de zonde invloed heeft of probeert te krijgen, zijn de duivel en zijn demonen actief. Achter de duisternis gaan duivelse machten schuil. De duisternis wordt nog steeds verbreid door mensen die zondigen. Zij worden daartoe aangezet door onzichtbare geestelijke machten van kwaadheid, ofwel demonen. Demonen bewegen zich als machten op een veel hoger niveau dan dat waarop wij ons bewegen.
V13. Daarom wordt opnieuw op “de hele wapenrusting” gewezen. De duivel is er immers onophoudelijk op uit de gelovige te beroven van het genot van de zegeningen die hij heeft gekregen en die hij in deze brief heeft leren kennen. Daarom brandt aan het einde van de brief de strijd pas goed los. Nu je hebt genoten van alles wat God je heeft geschonken en nu je een verlangen hebt er nog meer van te gaan genieten en je leven ernaar in te richten, nu moet je erop rekenen dat je het doelwit bent van de duivel.
Kinderen van God die geen belangstelling voor de hemelse zegeningen hebben, die druk in de weer zijn met hun aardse en soms zelfs wereldse zaken, alsof daarvan hun zaligheid afhangt, laat hij rustig hun gang gaan. Maar voor jou, die deze zegeningen steeds beter wil leren kennen en ze ook wil genieten, is “de boze dag” aangebroken, de dag waarop de vijand het bijzonder op jou gemunt heeft. Het hele rijk van de duisternis is in beroering gekomen en gemobiliseerd om jou van je voornemen af te helpen.
Er kunnen van die dagen zijn waarop alles mis lijkt te gaan en dat dit allemaal geen toeval kan zijn. Daardoor kun je onder druk komen te staan. Als je de wapenrusting aan hebt, zul je bestand zijn tegen de druk om het bijltje erbij neer te gooien. Je kunt dan ‘weerstand bieden’, je kunt de vijand weerstaan. Je komt de uitdrukking ‘weerstaan’ ook tegen in Jakobus 4 en 1 Petrus 5 (Jk 4:7; 1Pt 5:9). Het gaat om het niet toegeven aan, en niet weglopen voor, de dreiging die van de vijand uitgaat, die wil dat elke gedachte aan de hemelse dingen uit de wereld verdwijnt. God echter wenst daarvan nu juist een getuigenis op aarde.
Op andere plaatsen lees je over ‘ontvluchten’ (1Ko 6:18; 10:14; 1Tm 6:11; 2Tm 2:22). Daar zie je dat je moet vluchten in situaties die aansluiten op de zondige begeerten van je hart.
Heb je tegenstand geboden waar die werd gevraagd, dan is de overwinning behaald. Maar pas op! Het is niet genoeg een aanval van de vijand af te slaan. Na de overwinning moet worden stand gehouden. Niet de aanval zelf is het gevaarlijkst, maar de rust daarna. Als de strijd gestreden is, je hebt de duivel weerstaan, en denkt dat hij ervandoor is, komt soms een nog grotere aanval, nog listiger dan de vorige. De duivel geeft zich nooit gewonnen. Hij komt altijd weer terug. Een voorbeeld daarvan zie je in de geschiedenis van Elia. Na zijn geestelijke succes op de Karmel in 1 Koningen 18 slaat Elia in het volgende hoofdstuk op de vlucht voor de dreigende taal van de goddeloze Izebel, de vrouw van de goddeloze koning Achab (1Kn 18:36-46; 19:1-3).
Tot besluit van dit stukje wil ik er nog op wijzen dat de strijd die hier wordt beschreven, geen strijd is tegen de in ons wonende zonde. Tot een dergelijke strijd worden we nergens opgeroepen. Wat de in ons wonende macht van de zonde betreft, staat in Romeinen 6: “Rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn” (Rm 6:11). Hoezo dan nog strijden? Maar, zeg je misschien, we lezen in Hebreeën 12 toch over een strijd tegen de zonde (Hb 12:4)? Jazeker. Alleen gaat het daar niet over de zonde die in jou woont, maar om de zonde die buiten jou, om je heen, aanwezig is en die zich aan je opdringt.
Lees nog eens Efeziërs 6:10-13.
Verwerking: Waarom wordt tot besluit van de brief over strijd gesproken?
14 - 17 De wapenrusting
14 Houdt dan stand, uw lendenen omgord met [de] waarheid, en bekleed met het borstharnas van de gerechtigheid, 15 en de voeten geschoeid met [de] toerusting van het evangelie van de vrede, 16 terwijl u bovenal het schild van het geloof hebt opgenomen, waarmee u al de brandende pijlen van de boze zult kunnen uitblussen. 17 En neemt de helm van de behoudenis en het zwaard van de Geest, dat is [het] Woord van God,
V14. We gaan die hele wapenrusting nu wat nader bekijken. We zullen zien wat je moet aandoen (vers 11) en wat je moet opnemen (vers 13) en of je dat ook hebt gedaan. Onderdelen die nog niet goed zitten, kun je dan alsnog in orde brengen.
Het eerste onderdeel, “[de] waarheid”, dient ter bescherming van de lendenen. De lendenen stellen in de Bijbel de kracht om te wandelen voor. In Exodus 12 wordt tegen het volk gezegd dat zij het Pascha moeten eten met hun “middel [of: lendenen] omgord” (Ex 12:11), dat wil zeggen: klaar om Egypte te verlaten en op weg te gaan naar het beloofde land. ‘De lendenen omgord met waarheid’ betekent dat je wandel in overeenstemming met de waarheid moet zijn. Dat is zo, als je het Woord van God daadwerkelijk op jezelf toepast. Daardoor zul je de werkelijkheid zien van alles waarmee je in aanraking komt.
Zoals “[de] waarheid in Jezus” (Ef 4:21) te zien is in Zijn wandel op aarde, zo moet de waarheid ook jouw kracht voor je wandel zijn. De waarheid moet een onderdeel van je wezen worden, in alles wat je zegt en doet. Al je denken, spreken en handelen moet worden geleid door de waarheid, door wat waar is, zoals God de dingen ziet. Je houden aan de dingen zoals God ze geopenbaard heeft in Zijn Woord, daarin ligt de kracht voor je wandel in een wereld waarin de satan nog steeds heer en meester is.
Als jouw gevoelens voor de wereld omgord zijn met waarheid, zal zij je ervoor bewaren om iets van de wereld lief te hebben. De waarheid maakt jou duidelijk dat de wereld in het boze ligt en dat alles wat in de wereld is, niet uit de Vader is (1Jh 5:19; 2:15-17).
Omgord zijn met waarheid betekent niet dat je de hele Bijbel uit je hoofd moet kennen. Waar het op aankomt, is of jij alles waarmee je in aanraking komt, wilt toetsen aan de waarheid. Als dan blijkt dat iets in overeenstemming met de waarheid is, is het goed, en als het ermee in strijd is, is het verwerpelijk.
Dit onderdeel van de wapenrusting is ook in pastorale zin van belang. We hebben allemaal te maken met andere mensen. Dat kunnen familieleden zijn, vrienden, collega’s, buren, kennissen, een broeder of zuster. Al onze relaties en alle gebeurtenissen moeten worden bezien in het licht van de waarheid. Dan wordt het ware karakter van die mens of gebeurtenis duidelijk en kunnen we ons ten opzichte daarvan op de juiste wijze opstellen. Als we dat niet doen, is het gevaar groot dat jij en ik geleefd worden door andere mensen of door wat ons is overkomen.
Als je personen en gebeurtenissen in het licht van de waarheid beoordeelt, kun je ze op hun juist plaats zetten en zullen ze jou niet meer kunnen manipuleren. Je bent alleen daardoor gewapend met het juiste zicht erop. Je kunt de aanvallen daarmee afslaan. Zo heb je de kracht (‘lendenen’) om voor God te leven en Hem te vertonen in de wereld. Dat is geen gevoelsmatige aangelegenheid, maar iets wat je met je verstand moet pakken. Petrus zegt: “Omgordt daarom de lendenen van uw verstand” (1Pt 1:13).
Het tweede onderdeel, “gerechtigheid”, dient ter bescherming van je borst. Gerechtigheid houdt in dat je aan ieder geeft wat hem of haar toekomt. Het gaat om recht handelen, om handelen zoals God het wil. Het “borstharnas” beschermt het hart. Uit het hart “zijn de uitingen van het leven” (Sp 4:23). Worden de rechten van God erkend bij alles wat uit ons hart voortkomt, zodat we handelen zoals God het wil? Paulus oefende zich “om altijd een onergerlijk geweten te hebben tegenover God en de mensen” (Hd 24:16). Bij hem zat ‘het borstharnas van de gerechtigheid’ goed op zijn plaats. Als ons geweten niet zuiver is, zijn we overgeleverd aan de listen van de duivel en zijn we krachteloos in de strijd tegen hem.
V15. Het derde onderdeel heeft met je voeten te maken: “De voeten geschoeid met [de] toerusting van het evangelie van de vrede.” Het gaat hier er niet om dat je bereid bent het evangelie te verkondigen; ook niet zozeer dat je leeft in de zekerheid van de vrede met God (Rm 5:1). Vrede is hier de vrede tussen Jood en heiden in één nieuwe mens (Ef 2:14,17). Deze vrede is hemels, het is de vrede van God (Fp 4:7).
In onze wandel moet zichtbaar zijn dat wij vanuit de vrede léven. Dan brengen we alles wat in ons hart is bij God. We hebben dan we rust in elke omstandigheid waarin God ons brengt. De Heer Jezus is hierin ons voorbeeld (Mt 11:25-30). De vrede van God wordt gekenmerkt door de rust van God op Zijn troon, onaangedaan door alle gewoel op aarde.
Als de duivel ons niet kan pakken op de eerste twee onderdelen, zal hij proberen onze vrede weg te nemen. Net als bij Job zal hij daarvoor allerlei (minder prettige) omstandigheden gebruiken. In de hemel is niets waardoor we onrustig worden en onze vrede verliezen. Het getuigenis van de hemelse werkelijkheid zal op aarde vooral gezien worden in de vrede die wij te midden van alle gewoel uitstralen.
V16. Na drie militaire kledingstukken krijgen we nu drie beschermingsmiddelen aangereikt. Het eerste is het “schild van het geloof”. Het geloof wordt hier voorgesteld als een schild. Het is een prachtig beeld. Je ziet een lang schild voor je waarachter het hele lichaam schuilgaat. Dan ben je onbereikbaar voor alle vurige pijlen. Als je geloof, dat wil zeggen je vertrouwen, werkelijk op God gericht is, als je gelooft dat Hij alles in de hand heeft en dat niets Hem verrast, zullen alle pogingen van de boze om je te ontmoedigen op niets uitlopen. Door het geloof zie je de verheerlijkte Christus, aan Wie God binnenkort alle machten zal onderwerpen.
De duivel fluistert je in: ‘Als God jou liefheeft, dan zou …’ De duivel voedt gedachten van ongeloof en wantrouwen. Dat zijn “de brandende pijlen” die hij afvuurt en die in je ziel een vuur doen ontstaan dat snel om zich heen grijpt. Een pijl die doel treft, veroorzaakt een gaatje, maar een brandende pijl veroorzaakt veel meer ellende dan een gaatje. De duivel wil je laten twijfelen aan de liefde en goedheid van God voor jou. In zo’n geval neem je het schild van het geloof op, zodat al die brandende pijlen worden afgeweerd en uitgeblust. Zo doofde Job een vurige pijl die de duivel afschoot via zijn vrouw (Jb 2:9-10). Houd eraan vast dat alle dingen in de hand van de Vader en de Zoon zijn. God heeft je lief en doet alles meewerken ten goede voor hen die Hem liefhebben (Rm 8:28).
V17. Om het hoofd, de zetel van de gedachten, te beschermen voorziet God je van “de helm van de behoudenis”. Je weet dat je “uit genade behouden” bent (Ef 2:5b). Die behoudenis is een gave van God (Ef 2:8) en daarom niet afhankelijk van mensen. Daarom staat die behoudenis vast en kun je met opgeheven hoofd de vijand weerstaan.
Het zesde middel is “het zwaard van de Geest, dat is [het] Woord van God”. Het zwaard is het Woord van God dat gebruikt wordt in de kracht van de Geest. Hoe dit wapen gebruikt moet worden, laat de Heer Jezus zien bij de verzoeking in de woestijn (Mt 4:1-11). Steeds opnieuw verslaat Hij de duivel met een citaat uit het Woord van God, dat Hij laat voorafgaan door de woorden “er staat geschreven”.
Je hanteert het zwaard als je uitspraken van Gods Woord aanhaalt in bepaalde situaties. Om het zwaard van de Geest doeltreffend te kunnen gebruiken moet je ermee oefenen. Dat houdt niet alleen in dat je het Woord van God steeds beter leert kennen, maar ook dat je weet hoe en wanneer je het moet gebruiken. Van de zestig helden die de draagstoel van Salomo omringden, staat: “Allen hanteren het zwaard, geoefend [als ze zijn] voor de oorlog” (Hl 3:7-8).
Kwade machten kunnen alleen worden weerstaan met het Woord van God. Met het ‘wapen van de discussie’ red je het niet, al ben je nog zo goed van de tongriem gesneden.
Lees nog eens Efeziërs 6:14-17.
Verwerking: Ga eens na hoe de onderdelen van de wapenrusting in jouw leven hun werk doen.
18 - 24 Gebed en liefde
18 terwijl u te allen tijde bidt in [de] Geest met alle gebed en smeking, en daartoe waakt met alle volharding en smeking voor alle heiligen, 19 en voor mij, dat mij bij [het] openen van mijn mond [het] woord gegeven mag worden om met vrijmoedigheid de verborgenheid van het evangelie bekend te maken 20 – waarvoor ik een gezant ben in een keten – opdat ik daarover vrijmoedig spreek, zoals ik moet spreken. 21 Opdat ook u mijn omstandigheden weet, hoe het met mij gaat, zal Tychicus, de geliefde broeder en trouwe dienaar in [de] Heer, u alles bekendmaken; 22 daarom juist heb ik hem naar u toe gezonden, opdat u onze omstandigheden weet en hij uw harten vertroost. 23 Vrede zij de broeders en liefde met geloof, van God [de] Vader en van [de] Heer Jezus Christus. 24 De genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus in onvergankelijkheid liefhebben.
V18. Zo, de soldaat is gekleed en beschermd. In vol ornaat staat hij op het slagveld, klaar om de aanval af te slaan. Maar wat zie je dan? Hij knielt neer, zonder nog op de vijand te letten. Die houding maakt hem toch extra kwetsbaar? Niets is minder waar. Op je knieën vallen en in gebed gaan is het sluitstuk van de wapenrusting.
Je kunt alles optimaal aangetrokken hebben, maar als je het gebed nalaat, zul je de strijd zeker verliezen. Door het gebed meld je je niet bij de vijand, maar bij Hem Die alle macht heeft in de hemel en op de aarde. Door het gebed stijg je uit boven het strijdtoneel en ga je Gods heiligdom binnen om daar de kracht van de Heer Jezus te zien Die voor jou strijdt. Hij is de Bevelhebber; het is ook Zijn strijd. Hij overziet het hele strijdtoneel en geeft Zijn orders.
Het valt op dat voor het gebed geen symbool wordt gebruikt. Welk symbool zou voldoen om een leven in een gebedshouding weer te geven? Het gaat er immers om dat je in je leven voortdurend, “te allen tijde”, contact hebt met God. Een goede vergelijking is dat het gebed als het ware de ademhaling van de ziel voorstelt. Zonder gebed verstikt je geestelijk leven.
De Heilige Geest Die je hebt ontvangen (Ef 1:13), wil dit bewerken. Hij is ook de Enige Die het kan. Hij kent precies de gevoelens van de Heer Jezus en Hij wil die ook in jouw hart bewerken. Hij leidt je in je bidden en smeken. Dan raffel je niet een standaardgebed af, maar vraag je met aandrang om wat nodig is.
Terwijl je bidt, bestaat het gevaar dat je gedachten gaan zwerven of dat je in slaap valt. Daarom hoort bij bidden ook het waken en volharden (Mk 13:33; Hd 2:42). Door het gebed staat de soldaat voortdurend in contact met de Bevelhebber. Zonder dat contact gaat het mis. Je gaat dan eigenmachtig handelen en dat zal ook schade toebrengen aan de eenheid binnen het leger. Anderen komen erdoor in gevaar.
Als je zo handelt, denk je niet meer aan “alle heiligen” met wie je verbonden bent. Het is belangrijk steeds ‘alle heiligen’ in gedachten te hebben (Ef 1:15; 3:18), want geen heilige is vrij van noden. We mogen bidden voor groepen gelovigen, maar laten we vooral ook iedere heilige bij zijn of haar naam noemen.
V19. Door de woorden “en voor mij” maakt Paulus duidelijk hoezeer hij gebed voor hem persoonlijk en voor zijn bediening op prijs stelt. Hij plaatst zich daar niet boven, alsof hij geen gebed nodig zou hebben. Daarin zien we een duidelijke aanwijzing om voor iedere gelovige persoonlijk en voor zijn of haar dienst voor de Heer te bidden. Paulus maakt op deze wijze de gelovigen tot medewerkers in het doorgeven van de zegeningen die hij hun in deze brief heeft voorgesteld. Met de steun van hun gebed kan hij “de verborgenheid van het evangelie” ook aan anderen bekendmaken. Hij was overtuigd van de kracht van het gebed.
V20. Hij vraagt niet of ze willen bidden voor zijn vrijlating uit de gevangenschap. Het gaat hem om de prediking van wat God hem heeft toevertrouwd en waardoor hij in gevangenschap is gekomen (Ef 3:1; 4:1). Daarom vraagt hij of ze ervoor willen bidden dat hij zó spreekt, dat het helemaal in overeenstemming is met de verborgenheid van het evangelie.
Hij vindt het belangrijk dat zijn boodschap ook door de hoorders zal worden begrepen. Het is goed dat een prediker zich afvraagt op welk niveau zijn hoorders zich bevinden. Niet dat de inhoud van de boodschap daaraan moet worden aangepast, maar wel de wijze waarop die moet worden gebracht. Elke situatie is anders. Daarom zijn afhankelijkheid van de Heer en de voorbede van gelovigen nodig om te zien hoe er gesproken moet worden in welke situatie ook.
V21. Paulus komt tot zijn slotwoorden. We kunnen wel zeggen dat liefde het hoofdthema van de laatste verzen is. In de verzen 21-22 gaat het over de liefde onder elkaar en in de verzen 23-24 over de liefde van en tot God en de Heer Jezus.
Paulus heeft belangstelling voor alle gelovigen, maar hij is er ook van overtuigd dat alle gelovigen belangstelling hebben voor hem. De veronderstelling dat zijn situatie ook anderen aan het hart gaat, is een groot bewijs van de liefde die zijn hart vult (1Ko 13:7). Hij wil hun laten weten hoe het met hem gaat. Daarom stuurt hij Tychicus naar hen toe. Het is zeer waarschijnlijk dat Tychicus de brief, waaraan Paulus nu de laatste hand legt, heeft meegenomen. Mogelijk heeft Tychicus tevens de brief voor de gemeente in Kolosse (Ko 4:7) meegenomen.
Paulus noemt hem “de geliefde broeder en trouwe dienaar in [de] Heer”. Dat is een mooi getuigenis. Hij fungeert als schakel tussen Paulus in zijn gevangenschap en de gelovigen elders. Zulke mensen zijn helaas schaars. Ik hoop dat jij op Tychicus wilt lijken, dat jij een ‘overbrenger’ wilt zijn van de waarheid die je van Paulus over de Heer Jezus hebt geleerd. Je medegelovigen zullen je dan waarderen als een ‘geliefde broeder’. Je mag hen niet naar de mond praten, want dat doet ‘een trouwe dienaar in de Heer’ niet. ‘Een trouwe dienaar in de Heer’ spreekt zowel over de aangename als de onaangename waarheden; hij maakt “alles” bekend wat hem is toevertrouwd.
V22. Tychicus brengt geen koele, statistische gegevens over. Hij is iemand die een warm hart heeft voor Paulus en voor de andere gelovigen. In hem worden ook de gevoelens van Paulus voor de gelovigen zichtbaar. De Efeziërs hebben Paulus lief, ze zijn dan ook verdrietig over zijn omstandigheden. Daarom hebben ze troost nodig. Tychicus weet hoe Paulus zich voelt, hoe het met hem gaat. Hij is de juiste man voor deze missie. Paulus stuurt hem omdat Tychicus het hart van de Efeziërs troost kan geven. Hiervoor is nodig dat je je kunt inleven in wat die harten nodig hebben.
Hoewel de Efeziërs Tychicus waarschijnlijk niet kennen, zal er geen kennismakingsperiode nodig zijn. De liefde van Tychicus voor Paulus en de liefde van de Efeziërs voor diezelfde Paulus zal direct over en weer gevoeld worden. Zodra jij of ik met iemand in gesprek komen, merken we ook dat die persoon de Heer Jezus liefheeft als hij liefde heeft voor de waarheden die ons door de dienst van Paulus zijn meegedeeld. Daarbij denk ik dan vooral aan die waarheden die in verbinding staan met de hemelse zegeningen van de christen en de eenheid tussen Christus en Zijn gemeente die in deze brief zo heel mooi naar voren komen.
V23. Zijn wens is dat de “broeders”, waarbij de zusters inbegrepen zijn, de “vrede … van God [de] Vader en van [de] Heer Jezus Christus” zullen ervaren, evenals “liefde met geloof”. In deze tijd van zoveel verdeeldheid en verwarring, pijn en verwerping sluiten we ons van harte bij die wens aan. Laten we ervoor bidden dat die wens vervuld mag worden.
Liefde gaat hier samen met het geloofsvertrouwen dat God boven alle omstandigheden staat en Zijn raad zal vervullen, dat niets Hem uit de hand loopt. Het bewustzijn van Zijn liefde voor ons zal ons vertrouwen op Hem versterken. In Zijn liefde zal Hij ons vasthouden.
V24. Bij de voorgaande wensen komt nog “de genade”. Genade is de basis van alle leven. Als wij in de genade staan, zal het bewustzijn van de liefde van God de Vader en van de Heer Jezus Christus voor ons toenemen. En kan ons antwoord anders zijn dan een gloeiende, niet te doven wederliefde voor de Heer Jezus Christus? We zullen Hem steeds meer liefhebben, samen “met allen” die dat ook doen.
Wat moet zo’n reactie een vreugde zijn voor Hem, Die “de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven”!
Lees nog eens Efeziërs 6:18-24.
Verwerking: Waaraan kunnen andere gelovigen merken dat jij belangstelling voor hen hebt?