1 - 9 Spotters krijgen antwoord
1 Geliefden, dit is al [de] tweede brief die ik u schrijf. In beide wek ik door herinnering uw oprechte gezindheid op, 2 opdat u terugdenkt aan de woorden die tevoren door de heilige profeten gesproken zijn en aan het gebod van de Heer en Heiland, door uw apostelen [verkondigd]. 3 Weet dit eerst, dat er in [het] laatst van de dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen 4 en zeggen: Waar is de belofte van Zijn komst? Want sinds de vaderen zijn ontslapen, blijft alles zó [als] van [het] begin van [de] schepping. 5 Want moedwillig is hun dit onbekend, dat door het Woord van God [de] hemelen van oudsher waren en een aarde bestaande uit water en door water, 6 waardoor de toenmalige wereld, door water overstroomd, vergaan is. 7 Maar de tegenwoordige hemelen en de aarde zijn door hetzelfde Woord opgespaard voor [het] vuur en worden bewaard tot [de] dag van [het] oordeel en van [de] ondergang van de goddeloze mensen. 8 Maar laat dit ene u niet onbekend zijn, geliefden, dat één dag bij [de] Heer is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. 9 [De] Heer vertraagt de belofte niet zoals sommigen het voor traagheid houden, maar Hij is lankmoedig over u, daar Hij niet wil dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen.
V1. Na de valse en verdorven leer van slechte mensen in het vorige hoofdstuk in het licht te hebben gesteld geeft Petrus in dit hoofdstuk tegenwicht aan het ongeloof dat de wederkomst van de Heer ontkent. Die ontkenning gebeurt op grond van de mening dat in de zichtbare schepping alles blijft zoals het van het begin af was. Petrus richt zich hiervoor tot de ware gelovigen en maakt hun duidelijk wat de betekenis van ware profetie is. Het is nodig daar nadruk op te leggen omdat het ongeloof zich steeds sterker manifesteert en het geloof bespot. Daarom wijst hij je opnieuw op het belang van het geschreven Woord (2Pt 1:20).
Zijn beide brieven heeft hij geschreven om je eraan te herinneren dat een “oprechte gezindheid” de noodzakelijke voorwaarde is om Gods Woord te begrijpen en toe te passen in je leven. Een oprechte gezindheid blijkt uit de houding die je tegenover de Schrift aanneemt. Als de Schrift spreekt, stem je daar dan onvoorwaardelijk mee in, of heb je er zo je bedenkingen tegen? Zonder volledige onderwerping aan de Schrift zul je de waarheid niet leren kennen en zul je omkomen in de speculaties van mensen die denken het beter te weten dan God.
V2. Alles wat er op je afkomt, moet je toetsen aan de Schrift. Daarnaar verwijst Petrus je. Dat alleen zal je hart standvastigheid geven. Hij wijst niet op nieuwe apostelen of oudsten. Nog minder wijst hij op de kerk, alsof die iets zou kunnen leren en gezag zou kunnen uitoefenen. Hij wijst op het Woord van God dat tot je komt zowel in de geschriften van het Oude Testament als in die van het Nieuwe Testament. Voor de inhoud van het Oude Testament herinnert hij “aan de woorden die tevoren door de heilige profeten gesproken zijn”. Voor de inhoud van het Nieuwe Testament herinnert hij “aan het gebod van de Heer en Heiland door uw apostelen [verkondigd]”.
De heilige profeten van vroeger hebben gesproken namens God om het volk terug te brengen tot gehoorzaamheid aan de wet en te waarschuwen voor Gods oordelen bij volhardende ongehoorzaamheid. Hun boodschap staat haaks op die van de valse leraren van het vorige hoofdstuk. Het gebod, dat van de Heer en Heiland afkomstig is, geeft uitdrukking aan de wil van de Heer die door de apostelen tot je komt (vgl. Mt 28:19c). Je hebt het allemaal in het geschreven Woord van God. De grote vraag is hoe jij staat tegenover het gezag van het geïnspireerde Woord. Het antwoord op die vraag bepaalt of je de tegenstanders van de waarheid kunt weerstaan of dat je door hen wordt overwonnen.
V3. Het lijkt erop dat Petrus als hij het thema van ware profetie weer opneemt, zich direct van de hevige tegenstand van de vijanden van God en Zijn Christus bewust is. De verkondiging van de waarheid en het vasthouden aan Gods Woord roepen altijd tegenstand op. Tegenstanders openbaren zich niet zolang de leugen gepredikt wordt, maar zodra het licht van de waarheid schijnt, zullen ze tevoorschijn komen en zich laten horen. En denk erom dat het geen incidenten zijn. Met de woorden “weet dit eerst” beklemtoont Petrus dat je er serieus rekening mee moet houden dat zulke mensen zich “in [het] laatst van de dagen” steeds nadrukkelijker zullen manifesteren.
Het mag voor jou een extra bewijs zijn dat het einde van alles nabij is (1Pt 4:7). Zodra jij spreekt over de komst van Christus om te oordelen, wijzen zij naar hun voorhoofd en verklaren je voor gek. Ze zullen niet naar je willen luisteren en je met hun spotternij belachelijk maken. Ze uiten zich zo, omdat ze naar hun eigen begeerten wandelen. Daar willen ze in voortleven. De gedachte aan een komende Christus als ‘spelbreker’ past daar niet in.
V4. Om het gelijk van hun bewering te onderbouwen wijzen ze op de in hun ogen altijd onveranderlijke gang van zaken sinds “de vaderen zijn ontslapen”. Door te spreken over ‘de vaderen’ zie je dat je te maken hebt met mensen die zich tot Gods volk rekenen. Toegepast op onze tijd gaat het om mensen die zich binnen de christenheid bevinden. Het zijn juist christelijke theologen die spotten met wat het geloof omarmt. Zij kennen de uitspraken over de komst van de Heer, maar ze steken daar de draak mee. Ze vragen waar Zijn komst blijft, die toch al zo lang geleden is aangekondigd.
Het is geen eerlijke, maar een spottende vraag. Ze geloven er niet in omdat ze zo modern zijn. Het past niet bij hun beeld van de natuurwetten. Wetenschappelijk gezien is het onmogelijk dat een dode levend wordt, naar de hemel gaat en dan ook nog weer terugkomt. Ze spreken wel over “[het] begin van [de] schepping”, maar of ze daarmee ook zeggen dat God de aarde in zes dagen heeft geschapen, is nog maar de vraag. Ze kunnen er evengoed mee bedoelen dat God door middel van evolutie het heelal heeft laten ontstaan. Dat wordt wel ‘theïstische evolutietheorie’ genoemd. De dwaasheid van mensen die zich niet voor Gods Woord buigen, kent geen grenzen.
V5. Petrus legt de verborgen oorzaak van deze onkunde bloot. Er is moedwil in het spel. Deze mensen willen niet bekend zijn met Gods handelen. Het is een schuldige, bewust gewilde onwetendheid. Ze zoeken als het ware met gesloten ogen naar een zichtbaar bewijs. Dwaas als ze zijn, verdraaien ze bewust hoe de schepping is begonnen. In hun dwaasheid proberen ze de oorsprong van het leven te verklaren door de ontwikkeling van de dingen. Een beetje nuchterheid moet toch tot de conclusie brengen dat de schepping is geschapen door Iemand erbuiten en niet door zichzelf. De mens zoekt echter een verklaring voor het ontstaan van het heelal met uitsluiting van God.
Voor het geloof is het eenvoudig. De schepping is ontstaan door een handelen van God en wel door Zijn Woord (Hb 11:3). Hij heeft gesproken en het was er, want “Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er” (Ps 33:9). Zijn Woord is Zijn macht. Door het lezen van Genesis 1 zie je dat de aarde op de derde scheppingsdag door God uit het water tevoorschijn is geroepen en vervolgens bestaat te midden van de wateren.
V6. Hetzelfde Woord van macht dat de werelden schiep, riep de wateren tevoorschijn om de aarde te verdelgen. Dezelfde wateren die de aarde omgaven, zijn er weer overheen gegaan bij de zondvloed. Ook toen waren er spotters. Noach mocht praten wat hij wilde en waarschuwen voor de komende vloed als uiting van Gods toorn, maar ook toen wuifden de mensen zijn woorden weg. Ze geloofden eenvoudig niet in de mogelijkheid van een ingrijpen van God ten oordeel en ze hebben Noach bespot om zijn woorden. Dat deden ze “tot op de dag dat Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en hen allen verdelgde” (Lk 17:27). Toen was het uit met hun gelach. Zo zal het ook gaan met hen die nu spottend reageren op de waarschuwing dat er opnieuw een oordeel komt. Christus komt om de aarde te oordelen.
V7. Petrus gaat zelfs nog verder en wijst op het definitieve oordeel. Hij wijst op het vergaan van hemel en aarde en de ondergang van de goddeloze mensen. De toenmalige wereld is door water vergaan, de tegenwoordige wereld zal door vuur vergaan. Voor dit definitieve oordeel worden “de tegenwoordige hemelen en de aarde … opgespaard … en … bewaard”.
De ondergang van de wereld wordt niet bewerkt door een mens, hoewel mensen en hun gedrag de aanleiding vormen. De wereld wordt bewaard door hetzelfde machtige Woord van God als waarmee Hij de werelden heeft geschapen. Hij spaart alles op tot de dag van het oordeel. Als de ongerechtigheid haar hoogtepunt heeft bereikt, zal Hij het oordeel voltrekken. Niets of niemand kan dat verhinderen of eraan ontkomen.
V8. De dag van het oordeel komt na de dag van de Heer, dat is de hele periode die Zijn verschijning ten oordeel en Zijn regering tijdens het vrederijk omvat. Zover is het nog niet en soms lijkt het wel of de spotters gelijk hebben. Denk er dan aan dat het aspect ‘tijd’ voor God niet betekent wat het voor jou en mij betekent. God houdt zeker rekening met ons begrip van tijd. Hij weet hoe lang een dag kan duren. Daarom verkort Hij bijvoorbeeld de dagen van de grote verdrukking die de Zijnen moeten ondergaan (Mt 24:22). Maar voor God is er geen tijd. Bij Hem is één dag als duizend jaar en omgekeerd. ‘Laat dit ene je niet onbekend zijn’, zegt Petrus. Als je dat bedenkt, geeft dat je moed om vol te houden. Zie maar hoe God door de eeuwen heen bezig is geweest. Hij ziet vanaf het begin het einde en daar werkt Hij naartoe.
V9. Een eerste argument, dat het altijd al zo is gegaan en dat daarom de belofte van Zijn komst niet waar kan zijn, is weerlegd door te wijzen op de zondvloed. Het tweede argument, dat het al zolang heeft geduurd, is door te wijzen op de ‘tijdloze’ God ook weerlegd. Toch is dat maar een deel van het antwoord. Het oordeel wordt niet alleen uitgesteld omdat voor God tijd niet telt, maar ook omdat Hij lankmoedig is. Het is zeker geen “traagheid”, zoals sommigen spottend beweren. Spotters begrijpen er niets van dat God ook om hunnentwil de Heer Jezus nog niet heeft gezonden om de wereld te oordelen.
Mensen spotten met de liefde van God, terwijl juist die liefde Hem ervan weerhoudt hen met Zijn oordeel te treffen. Denk eens aan jezelf. Ik weet niet hoe oud je bent en hoe lang je de Heer Jezus kent. Maar stel dat je de Heer Jezus drie jaar kent. Laat nu eens tot je doordringen waar je zou zijn als de Heer Jezus vier jaar geleden was teruggekomen. Raak je dan ook niet overweldigd door de lankmoedigheid van God? Hij wilde niet dat jij verloren zou gaan, maar dat jij tot bekering zou komen. Diezelfde lankmoedigheid toont Hij nog steeds tegenover mensen die verloren zouden gaan als de Heer Jezus nu zou komen.
Lees nog eens 2 Petrus 3:1-9.
Verwerking: Wat spreekt jou allemaal aan in deze verzen?
10 - 18 Opgroeien in genade en kennis
10 Maar [de] dag van [de] Heer zal komen als een dief, waarop de hemelen met gedruis zullen voorbijgaan en [de] elementen brandend vergaan en [de] aarde en de werken daarop zullen gevonden worden. 11 Daar dit alles dus vergaat, hoe behoort u te zijn in heilige wandel en Godsvrucht, 12 terwijl u de komst van de dag van God verwacht en verhaast, ter wille waarvan [de] hemelen in vuur gezet zullen vergaan en [de] elementen brandend zullen wegsmelten. 13 Wij echter verwachten naar Zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont. 14 Daarom, geliefden, daar u deze dingen verwacht, beijvert u onbesmet en onberispelijk voor Hem te worden gevonden in vrede. 15 En houdt de lankmoedigheid van onze Heer voor behoudenis, zoals ook onze geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u heeft geschreven; 16 evenals ook in alle brieven, waarin hij over deze dingen spreekt, waarin sommige dingen moeilijk te begrijpen zijn, die de onwetenden en onstandvastigen verdraaien, zoals ook de overige Schriften, tot hun eigen verderf. 17 U dan, geliefden, nu u dit van tevoren weet, weest op uw hoede dat u niet, door de dwaling van de zedelozen meegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid; 18 maar groeit op in [de] genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot [de] dag van [de] eeuwigheid. <Amen.>
V10. Als je hier leest over “[de] dag van de Heer”, wordt daarmee niet een periode van vierentwintig uur bedoeld, maar een langere periode. Je leest even verder over “de dag van God” (vers 12) en in het laatste vers van dit hoofdstuk over “[de] dag van [de] eeuwigheid”. Het zal duidelijk zijn dat daarmee geen dagen worden bedoeld zoals wij die kennen. ‘De dag van God’ is de periode waarin God het voor het zeggen heeft en ‘de dag van de eeuwigheid’ is de dag waaraan geen einde komt. ‘De dag van de Heer’ is de periode waarin de Heer het voor het zeggen heeft.
Nu heeft de mens het nog voor het zeggen. Dat komt omdat de satan nog de overste van de wereld is en de mens in zijn macht heeft. Aan die periode komt een einde en dat einde is dichtbij. De dag van de Heer begint wanneer Hij de gelovigen tot Zich heeft genomen en de wereld begint te oordelen. De beschrijving daarvan vinden we in het boek Openbaring. Daar zien we dat Hij vanaf Openbaring 6 de aarde en hen die daarop wonen begint te oordelen.
Dat gaat door tot Hij op de wolken verschijnt en de opstand van de mens tegen Hem radicaal neerslaat en de handlangers van de satan in de hel worden geworpen (Op 19:11-21). Vervolgens wordt de satan gegrepen en in de afgrond geworpen, waar hij duizend jaar lang wordt opgesloten (Op 20:1-3). In die tijd heerst de Heer Jezus in gerechtigheid en vrede (Op 20:4-6).
Het aanbreken van de dag van de Heer zal voor de spotters en alle goddeloze mensen volkomen onverwacht en ook ongewenst zijn, net zoals dat voor het bezoek van een dief geldt (Mt 24:43; 1Th 5:2,4; Op 3:3; 16:15). Die dag zal eindigen met het “brandend vergaan” van de “elementen”. Aan het einde van het vrederijk wordt de grote, witte troon opgericht, waarop de Heer Jezus plaatsneemt. Wanneer dat gebeurt, zullen de aarde en de hemel voor Hem wegvluchten (Op 20:11). Dat zal niet geruisloos, maar met “gedruis” gebeuren.
Alle elementen waaruit de hemel en de aarde zijn samengesteld en het bestaan ervan verzekerd hebben, zullen brandend vergaan, inclusief alle werken die daarop ooit door mensen zijn gedaan. Alles wat de mens heeft opgebouwd tot zijn eigen glorie en gemak, blijkt voedsel voor het vuur van Gods oordeel te zijn. Niets blijft daarbij verborgen, niets zal voor dat vuur onvindbaar zijn. Alle slechte werken en alle kwade dingen “zullen gevonden worden” (vgl. Jh 3:19-20). Alle dingen waarop het vlees zijn verwachtingen heeft gebouwd, zullen voor altijd verdwijnen.
V11. Als je dit zo leest en de inhoud tot je laat doordringen, zal het je aanzetten tot een “heilige wandel en Godsvrucht”, dat is een Godvruchtig leven. Wat Petrus zojuist heeft geschilderd, kan niet anders dan een verlangen opwekken om nu al zo te leven, dat de zonde op geen enkel onderdeel van je leven vat heeft. Het is trouwens geen verzoek, maar zo behoor jij, die belijdt dat je een kind van God bent, te zijn.
Als alles vergaat – en dat doet het! –, waar leef je dan voor? Een heilige wandel is een wandel afgezonderd van de wereld. Godsvrucht betekent dat je in je leven op Gods eer gericht bent. Zeker, er zijn veel dingen in het leven die leuk zijn om te doen of te hebben. De wereld weet niet beter en kan niet anders doen dan daarnaar te jagen. Hoe jouw opstelling daarin is, wordt bepaald door je kijk op de toekomst. Is die zoals die door Petrus hier wordt voorgesteld? Is het realiteit voor jou dat de dag van de Heer voor de deur staat (Jk 5:8-9)? Het antwoord daarop geef je niet met je mond, maar door je manier van leven.
V12. Jouw leven op aarde en de dingen op aarde zijn tijdelijk. De dingen op aarde verdwijnen, maar jouw leven mag in het perspectief staan van “de komst van de dag van God”. Op de dag van God is er niets anders te zien dan God en alles wat van Hem is (1Ko 15:28). Je mag die dag verwachten. Je heilige wandel en je Godvruchtige leven zullen de tegenstand en vijandschap van de wereld oproepen. Dat kan je verlangen naar de dag van God alleen maar groter maken. Je mag je naar die dag uitstrekken, hem verwachten.
Petrus spreekt zelfs over het ‘verhaasten’ van die dag. Wat daar precies mee wordt bedoeld, is me niet helemaal duidelijk, maar ik heb er wel een paar gedachten over. Het kan zijn dat door die dag intens te verwachten, hij ook sneller zal aanbreken. Hoe meer je leeft in verbinding met God en Zijn wil doet, des te sneller gaat de tijd en dus zal die dag ook eerder voor je aanbreken. Het kan ook zijn dat door jouw getuigenis mensen tot bekering komen, waardoor de laatste spoedig aan de gemeente wordt toegevoegd. Als de gemeente compleet is, komt de Heer Jezus en begint de vervulling van alles waarover Petrus heeft gesproken.
Op zichzelf genomen ligt het moment van het aanbreken van de dag van God vast in Gods plan (Mt 24:36). In Zijn soevereiniteit heeft God echter ook het leven van de Zijnen een plaats in Zijn plannen gegeven. Het is hetzelfde als met het gebed. Je zou kunnen zeggen dat bidden geen zin heeft, want alles gaat toch zoals God het heeft bepaald. Toch lees je meerdere keren dat God Zich laat verbidden. God geeft het gebed van de Zijnen een plaats in Zijn plannen. Op dezelfde wijze kun je, denk ik, meewerken aan het verhaasten van de dag van God door je manier van leven.
God zal Zelf die dag laten aanbreken door het in vuur zetten van de hemelen en het brandend laten wegsmelten van de elementen. Toch zie jij niet uit naar het eindoordeel, maar naar de dag van God. Het oordeel moet noodzakelijk plaatsvinden, opdat de dag van God kan komen.
V13. Waar jij wel naar uitziet en wat jij verwacht, is de vervulling van de belofte dat er “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zullen zijn. Dat is het ogenblik dat de zonde van de wereld wordt weggenomen (Jh 1:29). Alles wat aan de zonde herinnert, is dan weggedaan. Er is geen enkele herinnering meer aan. Alles is compleet nieuw gemaakt (Op 21:1-5). Dan “woont” de “gerechtigheid” er. Dat betekent dat de gerechtigheid tot rust is gekomen, want er is niets meer waartegen het recht moet worden gehandhaafd.
Ook in het vrederijk zijn er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Js 65:17-18). Dan zal de vloek van de schepping zijn weggedaan die daar door de zonde van de mens op is komen te liggen (Rm 8:19-22). “Het gelaat van de aardbodem” is vernieuwd (Ps 104:30). Overal is vrede, want de Vredevorst regeert (Js 9:5-6). Veel profetieën spreken erover (Js 11:6-10; Js 35:1-10). Toch is het nog niet de volmaakte toestand. Er kan nog gezondigd worden, wat dan direct met de dood zal worden bestraft (Js 65:20; Ps 101:8). De Heer Jezus regeert en de gerechtigheid heerst.
V14. Als je zo uitziet naar het nieuwe, zal het verlangen aanwezig zijn om je met ijver in te zetten om de Heer te ontmoeten in een toestand die naar Zijn hart is. “Onbesmet” wil zeggen dat niets van het oude leven, je leven in de zonde, meer bij je te zien is. Het gaat erom dat je geen oude, zondige gewoonten meer handhaaft. “Onberispelijk” wil zeggen dat anderen niets meer op je kunnen aanmerken. Kort gezegd komt het erop neer dat de Heer Jezus in je leven te zien is. Hij was en is de volmaakt Onbesmette en Onberispelijke.
Je inzet om zo de Heer te ontmoeten zal je innerlijk vrede geven. Ook zal de Heer je dan niet aantreffen terwijl je met anderen aan het ruzie maken bent. Je zult, voor zover het van jou afhangt, vrede houden met alle mensen (Rm 12:18).
V15. “De lankmoedigheid [of: het geduld] van onze Heer” is geen traagheid of vergeetachtigheid. Hij komt echt terug. Je hoeft niet te denken dat Hij je vergeet als Hij je lang laat wachten op Zijn komst. Houd Zijn geduld “voor behoudenis”. Je mag eraan denken dat zolang Zijn komst uitblijft, Hij zoekt naar het behoud van zondaren (1Pt 3:20). Als Hij komt om je te halen, is de genadetijd definitief voorbij.
Voor een onderstreping van zijn onderwijs doet Petrus een beroep op “onze geliefde broeder Paulus”. Het is mooi om te zien dat Petrus zo over Paulus schrijft. Je weet misschien nog wel dat Petrus een keer openlijk door Paulus is vermaand (Gl 2:11-14). Dat heeft, zo blijkt hier, bij Petrus geen wrok of bittere gevoelens tegen Paulus doen ontstaan. Paulus was een wijs vermaner en Petrus had een luisterend oor (Sp 25:12; 15:31).
Petrus herinnert zijn lezers eraan dat Paulus hun ook over lankmoedigheid heeft geschreven. Mogelijk bedoelt hij de brief aan de Hebreeën. Ook in andere brieven heeft Paulus erover geschreven. Dat heeft hij gedaan, zegt Petrus, “naar de hem gegeven wijsheid”. Hij erkent de dienst van Paulus ten volle als een dienst die hij van de Heer heeft gekregen. Het is belangrijk dat jij ook elke dienst erkent die de Heer aan een ander geeft en dat je in het verrichten van die dienst ook de wijsheid van de Heer ziet.
V16. Petrus stelt ook vast dat “alle brieven” van Paulus “waarin hij over deze dingen spreekt” deel uitmaken van de Heilige Schrift. Door te zeggen “zoals ook de overige Schriften” – dat zullen de Schriften van het Oude Testament zijn – stelt hij die brieven daarmee op één lijn.
Niet alles wat Paulus heeft geschreven, is gemakkelijk te begrijpen. Zelfs Petrus had moeite met enkele dingen. Wat moeilijk is, is daarom niet onwaar. Het mag ook nooit tot geringschatting van het Woord van God voeren. Nog minder mag het voeren tot het “verdraaien” ervan. Toch gebeurt dat en wel door “de onwetenden en onstandvastigen”. Een ‘onwetende’ is iemand die niet heeft geleerd omdat hij zich aanmatigt alles al te weten. Wie op zichzelf vertrouwt, is dom. Hij is ook ‘onstandvastig’. Zo iemand heeft geen enkel houvast en zwalkt door het leven. Hij is daarbij ook gevaarlijk, want hij kan goed praten en doen alsof hij alles weet. Zulke mensen zullen proberen vat op je te krijgen.
V17. Je bent gewaarschuwd. Je weet alles “van tevoren”. ‘Wees op je hoede’, waak over jezelf en over wat je in Christus bent geworden en hebt gekregen. Als je niet vaststaat, is het gevaar groot dat je wordt “meegesleept”. “De zedelozen” dwalen omdat ze geen rekening houden met God en Zijn Woord. Laat je niet met hen in. Ga niet met je zorgen en nood naar hen toe. Ze zullen je alleen maar meeslepen in hun verdorven kijk op de dingen met als gevolg dat je je “eigen standvastigheid” kwijtraakt. Je zult met hen gaan zwalken en in het verderf eindigen, als je niet door Gods genade alsnog terugkeert naar Hem.
V18. Om daarvoor bewaard te blijven moet je geestelijk opgroeien. ‘Opgroeien’ betekent volwassen en sterk worden. Je moet opgroeien “in [de] genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus”. Het gaat erom dat je je steeds meer van de “genade” van de Heer Jezus bewust wordt, die steeds beter gaat begrijpen en er steeds meer in gaat leven. Denk er vaak aan dat Hij je Heer en Heiland is en hóe Hij dat geworden is. Lees daarvoor Gods Woord. Door het lezen in Gods Woord leer je Hem ook steeds beter kennen, want ook bij het opgroeien in “kennis” gaat het om Hem, “onze Heer en Heiland Jezus Christus”.
Hem komt alle heerlijkheid toe, “nu”, op aarde in je leven van lijden, en straks, in “[de] dag van [de] eeuwigheid”, dat is als de eeuwige volmaaktheid is aangebroken.
Lees nog eens 2 Petrus 3:10-18.
Verwerking: Hoe beijver jij je om onbesmet en onberispelijk te worden gevonden als de Heer komt?